Roermond (naam)

Uit Genealogie Limburg Wiki

Anders dan men op het eerste gezicht zou denken staat de naam Roermond niet voor ‘uitmonding van de rivier de Roer (in de Maas)’. Bij het ontstaan van de plaats Roermond lag de bedoelde uitmonding verder naar het noordwesten dan nu het geval is. Pas in veertiende eeuw (van 1338 tot 1342) werd de Maas kunstmatig ongeveer zeven kilometer oostelijk naar de stad toe verlegd. De plaats lag dus wel altijd aan de Roer, maar oorspronkelijk niet aan de Maas. Het woorddeel -mond gaat dan ook niet terug op het Mnl. mond, van Oudnederlands munt (‘mond; monding’; lat.: mund) of gimundi, zoals nog wel wordt gesteld.[1] [2]
In de naam Roermond is het eerste woorddeel van Oud-Europese (Pre-Keltisch / Indogermaanse) oorsprong, en het tweede vermoedelijk van vroeg-middeleeuwse (Frankisch / Latijnse).


Het tweede woorddeel

Het tweede woorddeel is naar de thans geldende opvatting afgeleid van het Latijnse mundium, dat 'voogdij' of 'bescherming' betekende.[3] [4] De versterkte plaats aan de Roer werd beheerd door een voogd. In de middeleeuwen schreef men Ruregemunde (10de eeuw), Ruremunde of Roremunde, wat dan 'voogdijburcht aan de Roer' betekent. In het plaatselijk dialect wordt de stad ‘Remunj’ genoemd. Daarin is oude vorm nog enigszins herkenbaar.

Een geheel parallelle verklaring bestaat er voor de naam van het kasteel De Munt in Tegelen, waaraan ook ditzelfde Latijnse mundium ten grondslag ligt. In de vroege middeleeuwen werd door het Frankische Rijk een momboir[5], ofwel voogd, aangesteld voor de Mulgouw,destijds de naam voor het gebied tussen de Maas en een oude Rijn-arm, westelijk van de tegenwoordige rivier de Nederrijn, waarin onder andere de huidige steden Venlo, Roermond en Mönchengladbach lagen.[6] Degene die het momberschap (de voogdij) uitoefende werd de 'momber' genoemd. Deze momber bestuurde de streek namens de Frankische koningen. Het momberschap werd verlatijnst tot mundebordium[7] of mundium.[8] De burcht waarin de momber woonde werd ook Mundium, en later 'Munt' genoemd. Het kasteel lag op een verhoogde heuvel, een zogenaamde 'motte', en was door grachten omgeven. Vanuit dit kasteel De Munt in Tegelen werd de Mulgouw bestuurd, totdat het Frankische Rijk uiteen viel.[9]

Hoogte aan de Roer

In het gebied waar de rivier de Maas en de rivier de Roer samenvloeien is een hoge oever met een heuvel. Deze verhoging in het landschap vormde een ideale plaats voor bewoning, oversteek en controle.
Hoe het landschap van Roermond er in de oudheid uitzag is niet precies bekend. Wel is zeker dat de Roer ook toen al langs het laagplateau stroomde waarop nu de stad is gevestigd. De Maas lag meer naar het westen dan de huidige bedding. De uiterste noordwesthoek van dit laagplateau, waar het Buitenop ligt, vormt een heuvel, die naar voren springt in het Maasdal. Deze heuvel was bijzonder aantrekkelijk voor bewoning. De verhoging en de rivier zijn natuurlijke barrières en bieden bescherming. Vanaf deze heuvel kon men handelswegen over land en water bewaken.

Bewoningsgeschiedenis

De vroegste sporen van bewoning rond het huidige Roermond zijn van circa 3.000 jaar geleden en stammen uit de IJzertijd, ca. 1.000 voor Christus. Vanaf die tijd is de plaats permanent bewoond.
Na de landbouwers in de IJzertijd bewonen de Romeinen (ca. 50 voor Christus - 400 na Christus), de Franken (ca. 400 - 750) en vervolgens de Karolingen (ca. 750 - 918) deze streek. Urnen uit de IJzertijd, Romeinse gebruiksvoorwerpen en Karolingische zwaarden zijn hier gevonden en herinneren aan deze vroegere bewoners.

Van een locatie Ruremund wordt voor het eerst melding gemaakt in de Balderik-oorkonde uit 943. Twee eeuwen later worden personen vermeld met Roermond als herkomstnaam. De oudste vermelding betreft de edelvrouwe Reinwids de Ruregemunde, die in 1130 als kluizenares stierf in het klooster van Kloosterrade.[10] In hetzelfde jaar 1130 wordt in de Keulse Gildeliste een Folmerus Roremunt vermeld. Deze werd in 1130 als lid van het koopmansgilde ingeschreven en in 1140 als burger van Keulen.[11]

Eveneens uit de 12de eeuw dateert het mirakelverhaal uit Siegburg, waarin een zoon van de hertog van Limburg (Limbourg bij Luik) iemand opsluit in zijn kasteel genaamd ‘Rurimundum’ (1183/1184). Zo blijkt dat er te Ruremund een castrum (versterking) is gevestigd op de heuvel aan de Roer. De graven van Gelre hadden er een fort, dat door een voogd werd beheerd. De tolhaven aldaar groeide onder hun bescherming tot een pre-stedelijke kern. Tussen de Roer en de Markt ontwikkelde zich de eerste woonbuurt. De handelswegen uit het noordoosten (de huidige Swalmerstraat), en uit het zuidoosten (de huidige Varkensmarkt – Steenweg), kwamen bijeen op de huidige Markt. Rond 1200 was er een marktplaats en liepen van daar smalle straatjes naar de Roer.

De functie Voogd van Roermond werd (zonder diens naam) al vermeld in 1189 en 1191. In 1203 is er wel sprake van een ‘Theodericus de Ruremonde’ en in 1224 expliciet van ‘Theodericus, advocatus in Ruremunde’. (Het Latijnse woord advocatus betekent voogd.)[12]

Met een strafexpeditie tegen de graven van Gelre verwoestte Keizer Otto IV in 1214 de vesting en de woningen. De plaats werd daarna in een regelmatig vierkant herbouwd en ommuurd. Als onderdeel van de herbouw stichtten graaf Gerard III van Gelre (1185 – 1229) en zijn echtgenote Margaretha van Brabant in 1218 een klooster, de Munsterabdij. Van deze imposante abdij rest nu alleen de Munsterkerk, waarin zich het praalgraf van graaf Gerard bevindt. Dit klooster droeg belangrijk bij aan de ontwikkeling van de stad door de lakenproductie. Juist deze nijverheid bracht de jonge stad tot bloei. Na de stichting van de Munsterabdij vestigden zich veel kloosters in de stad. Ze brachten werk, onderwijs en armenzorg.

Graaf Otto II van Gelre verleende Roermond in 1231 stadsrechten. De vesting bleef groeien en rond 1390 was zij een echte ommuurde stad, met stadszegel, rechtbank en zelfbestuur. In 1441 werd de stad lid van de Hanze en in 1472 kreeg ze het muntrecht. Roermond werd de hoofdstad van het Overkwartier van Gelre. De stad werd rijk door de productie van laken en bier, en door de handel in wijn, hout, leer en zout.
In 1559, aan het begin van de Tachtigjarige oorlog, werd Roermond bisschopsstad. De maatschappelijke invloed van de katholieke kerk was tot in de 20e eeuw goed merkbaar.

Het eerste woorddeel

Het eerste woorddeel verwijst uiteraard naar de rivier de Roer, maar dan rijst wel de vraag hoe deze rivier aan zijn naam is gekomen. De naam van de Rur is van voor-keltische, indogermaanse oorsprong en betekent "openscheuren, graven, loswoelen". [13]
De Roer volgt namelijk een breuk in de aardkorst die ook naar haar genoemd is, de Roerdalslenk, en die Roermond periodiek |aardbevingen bezorgt.
De Roer begint als een klein stroompje in de Hoge Venen, waar ze zich dan uiteindelijk ontwikkelt tot een rivier. Als de Ruhr slingert zij zich door de Duitse Eifel, waar ze getemd moet worden met vele stuwen en dammen. Aangekomen in Roermond stroomt ze uiteindelijk weer rustig via een uitgestrekte delta de Maas in. In de achtste eeuw noemt de kosmograaf van Ravenna [14] een rivier Rura tussen de Rijn en de Maas, wat vrijwel zeker de huidige Roer moet zijn.

De godin Rura

In het Stedelijk Museum te Roermond is nog het een 'wijsteen' (een deel van een 'votief-' [15] of 'wijaltaar') voor de Romeinse riviergodin Rura te zien. [16] Rura was een personificatie van de rivier de Roer, een inheemse godin die in de Romeinse tijd bij Roermond vereerd werd. Riviergoden en bronnimfen beschermden in vroegere tijden het water. Wie zich bezondigde aan het water, de oorsprong van het leven, laadde de vloek van de god op zich. Ook de Germanen geloofden nog in riviergoden, één van de redenen waarom zij geen gebruik maakten van watermolens, zij wilden de goden niet teveel werk bezorgen.

In 1963 werden er bij baggerwerkzaamheden aan de westkant van de Maas verschillende stukken steen uit de Romeinse tijd opgebaggerd.[17] Naast de wijsteen werden ook pilaarfragmenten gevonden van een heiligdom of tempel, die bij de monding van de Roer heeft gestaan. Dit heiligdom, gewijd aan de godin RVRA, zal een tempel geweest zijn van een gemeenschap, die aan de Roer(monding) leefde. Het altaar is aan de bovenkant versierd met een kussen en fruit (appels en peren), aan de zijkanten zijn fraaie gedraaide ranken met bloem aangebracht. Aan de voorkant is er een Latijnse inscriptie aangebracht:

SEX • OPSILIVS / GEMINVS / RVRAE / V • S • L • M
= Sex(tus) Opsilius Geminus Rurae v(otum) s(olvit) l(ibens m(erito)

De Nijmeegse oudheidkundige Jules Bogaers vertaalde dit als: ‘Sextus Opsilius Geminus [de opdrachtgever] heeft (hierdoor) aan Rura zijn gelofte ingelost, gaarne en met reden.’
Vergelijking met soortgelijke altaarstenen leert, dat de Roermondse gemaakt is ongeveer 200 na Christus. Het gebruikte materiaal is zandsteen die lichtgrijs en enigszins rul is. Hoogstwaarschijnlijk is het Nievelsteiner zandsteen, afkomstig van een groeve in het dal van de Worm, welke rivier bij Aken ontspringt en bij Kempen, even ten noorden van Heinsberg, uitmondt in de Roer. Bij het plaatsje Nievelstein zijn veel steengroeven, waar van oudsher zandsteen wordt gewonnen.

Er zijn sterke aanwijzingen, dat dit heiligdom al een voorloper heeft gehad. Een vijftal La Tène III-zwaarden, die ook uit de Maas bij Roermond werden opgebaggerd, wijzen sterk in de richting van een cultusplaats uit de late IJzertijd. De zwaarden zouden dan als offergaven aan de Maas zijn toevertrouwd. Dergelijke cultusplaatsen bevonden zich vaak op plaatsen waar twee rivieren samenvloeiden. Deze vondsten komen van de westkant van de Maas maar oorspronkelijk lagen ze aan de oostkant van de Maas. In de middeleeuwen is de loop van de Maas verlegd om dichter bij Roermond te komen, zodat de tempel voor Rura aan de westkant terechtkwam.

Auteur

Ad Welschen

Noten

  1. Bijvoorbeeld door: Gerald van Berkel en Kees Samplonius (2006), Nederlandse plaatsnamen. Herkomst en historie. Utrecht: Het Spectrum. Derde herziene druk, 382.
  2. Er zijn ook andere, nog minder in aanmerking komende verklaringen voor gegeven, die terug zouden gaan op vormen als monda, monde (wat 'brug' zou betekenen), dan wel monte ('hoogte, berg').
  3. „Mond", „munt", „mundium", verwant met het latijnse woord voor hand, „manus", betekende 'gezag, heerschappij, beheer', en ook 'bescherming', zie: Brabants Heem jrg. 5 (1953); [1].
  4. P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Van Dale Etymologisch woordenboek: mundium [voogdij, protectie van het gezinshoofd, van beschermheer] {1901-1925} < middeleeuws latijn mundium, uit het germ., vgl. munt3 [voogdijschap], [2].
  5. Vergelijk: In northern Gaul, where the barbarian element of the population was very large, the Franks preserved their national customs, and their prestige with the subject population was so great that these subjects adopted the laws and institutions of the barbarians. From their conquerors the Latin population quickly borrowed words such as mundboro ([guardianship;] in Latin texts mundiburdus), OFr. mainbour (...). [Bron: 'Latin in Pre-Carolingian Gaul', [3]]
  6. In het noorden lagen Gennep en Straelen, in het zuiden Erkelens.
  7. Vergelijk: Les carolingiens présentent une institution différente, mais qui procède du même esprit : la vassalité. Alors qu’un vassus était autrefois un esclave domestique, il s’agit désormais d’un homme libre qui sert un senior, un maître. L’institution a donc connu une sorte de promotion sociale; et se caractérise par le commendatio, cérémonie déjà pratiquée sous les Mérovingiens, dans laquelle le vassus place ses mains entre celles du senior. Cette dation des mains va devenir un rite symbolique essentiel. Le vassus met ses mains dans celles du seigneur et s’engage à le servir toute sa vie. En échange, le senior lui promet une protection : le mundebordium. [Bron: 'Histoire du droit -- La vassalité carolingienne', [4]]
  8. Vergelijk: In former times - about 1000 years ago - most people in Germany lived on farms. The landlord who owned the farm had the duty to protect and provide for the persons belonging to his family or working on his farm, and even to arbitrate their disputes and to represent them in legal matters. This duty of the landlord was called the "Munt" or "mundium". The people who were entrusted to the landlord were called the "Muntlings" because they were subject to his "mundium". Therefore, to this day, a "Vormund" (guardian) is someone who assumes these functions for a child - the so-called "Mündel" (ward) - instead of the parents. [Bron: 'Your "Vormund" represents you', [5]].
  9. Th. W. J. Driessen (1952), De geschiedenis van Tegelen, Tegelen: Kring St. Plechelmus, p. 22.
  10. Bron: Annales Rodenses.
  11. GAR Res Gestae III-1 nr 1; Robert Hoeniger: Kölner Schreinsurkunden des 12. Jahrhunderts, Quellen zur Rechts- und Wirthschaftsgeschichte der Stadt Köln II, 2, Bonn 1884 (Publikationen der Gesellschaft für rheinische Geschichtskunde, 1), p. 56.
  12. Gerard van de Garde en Charlotte Ruijs-Janssen, 'Diederik, voogd van Roermond (* circa 1245 † circa 1305)', [6].
  13. De Rur in het natuurgebied van de Eifel [7]
  14. De Kosmograaf (of Geograaf) van Ravenna was een geestelijke anonymus uit Ravenna, die rond 700 na Chr. een kosmografie samenstelde, die voor de Merovingische tijd een van de belangrijkste geografische bronnen vormt.
  15. Van Latijn: votum, 'gelofte' en 'belofte': dat wat beloofd en daarna ingelost is.
  16. Stichting Rura [8]
  17. J.E. Bogaers (1963), Ruraemundensia. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, vol. 12, pp. 57-86.