Slangen, Schlangen, Slanghen

Uit Genealogie Limburg Wiki

500 jaar Slangen, Schlangen en Slanghen in Zuid-Limburg

500 jaar in een notendop

De naam Slangen kwam in Nuth rond 1450 al voor. Bijna alle Slangen en Schlangen die nu in Zuid-Limburg wonen stammen af van deze voorouders in Nuth. De eerste waarvan de naam bekend is is Thijs Schlangen, die rond 1480-1500 geboren is. Rond 1550 zijn er twee namen bekend, Willem Thijs Schlangensoen in Hellebroek en Wilhelmus Slangen van Berge in Grijzegrubben. Er moeten er toen echter al meer geweest zijn. Rond 1580-1600 woonden er minstens acht gezinnen met de naam Slangen in Nuth en drie waren vanuit Nuth naar Schimmert en Klimmen vertrokken. Enkelen van hen waren welgestelde boeren. De meesten hadden na een of twee generaties geen mannelijke nakomelingen meer. Alleen Theodorus, die in Nuth woonde, en Eustachius, die rond 1590 naar Maastricht verhuisde, hadden mannelijke nakomelingen. De tak van Eustachius, die in Maastricht en Gulpen bleef wonen, stierf daar in mannelijke lijn rond 1750 uit. Ze waren belangrijke mensen in Maastricht en Gulpen; de meesten zijn in de kerk begraven. Balthasar Slangen die notaris en stadhouder van Gulpen, Mechelen en Margraten was had zelfs een familiewapen. Theodorus die rond 1565 in Nuth geboren is, is stamvader van de huidige Slangen en Schlangen. Hij had drie zonen. Van de oudste zoon, Arnoldus, stamt de Hoens-broekse tak van Slangen af. Deze tak speelde een belangrijke rol in Hoensbroek, o.a. als schepen, raadslid, wethouder en burgemeester. Via Heerlen kwamen nakome-lingen in Kerkrade terecht, waar de familie zich na 1850 sterk uitbreidde. Een tweede tak nakomelingen van Arnoldus woonde rond Oirsbeek, Schinnen en Sittard. Dit was een zeer armoedige tak. Velen hadden als beroep wolspinner; één was er zelfs bedelaar. Deze tak nam rond 1850 in aantal af; nakomelingen wonen nu in de buurt van Sittard en in de provincie Luik. De derde tak nakomelingen van Arnoldus woonde eerst vooral in de omgeving van Beek en verplaatste zich later naar Heer, Bunde en Amby. In deze tak zijn er naast grote boeren ook dagloners en arbeiders. Een van de nakomelingen trouwde in Grave en was stamvader van een Brabantse tak. Rond 1850 gingen twee broers naar Duitsland; ook daar wonen nog veel afstammelingen. De afstammelingen van Joannes, de tweede zoon van Theodorus, bleven voor het grootste deel in Nuth wonen. In de 18e en 19e eeuw waren het over het algemeen welgestelde boeren. Enkelen waren raadslid, wethouder of kerkmeester. In 1853 ging een van hen naar Duitsland, waar nog veel afstammelingen wonen. In Nuth stierf deze tak is rond 1900 in mannelijke lijn uit. Nelis, een zoon van Joannes, verhuisde naar Schimmert. De nakomelingen van Nelis vinden we vooral in Schimmert, Beek, Meerssen en Maastricht. Rond 1780 ging een van hen naar België (Lanaken), waar tot nu toe afstammelingen wonen. De naam Slangen kwam in de 14e en 15e eeuw bij adelijke families in de omgeving van Gent en Rijsel voor. In de 15e eeuw woonden in en rond Antwerpen veel naamgenoten; meestal werd de naam geschreven als sLangen. In de St. Bavo in Gent hangt een schilderij uit het begin van de 16e waarop Amelberga sLangen te zien is met haar 31 (!) kinderen. In de 16e eeuw woonde in Breda een Wouter Slangen. Een nakomeling van hem, Gherit Slangen, woonde in 1573 in Sittard. In Susteren woonde rond 1600 ook een familie Slangen/Schlangen, die nu nog in heel Midden-Limburg te vinden is. Of die van deze Gherit afstammen is onbekend. In Dordrecht trouwde in 1669 de schipper Huijbert Slangen uit Susteren. Afstammelingen van Huijbert woonden eeuwenlang in de Betuwe. In de omgeving van Hechtel (B) en Heinsberg (D) woonden er vanaf ca 1650 ook veel Slanghen en Schlangen waarvan de afkomst ook niet duidelijk is. Ook in Luxemburg woonden vanaf die tijd een aantal generaties met de naam Slangen. Deze kroniek gaat alleen over degenen, waarvan bewezen is dat hun oorsprong in Nuth ligt.

De naam Slangen is een verkorting van des langen en betekent zoon van de lange. De naam werd voor 1800 ook vaak als Schlangen geschreven. In Maastricht en Gulpen is het voor 1750 vaak Slanghen. Ook na 1800 worden verschillende schrijfwijzen gebruikt, hoewel het dan meestal Slangen is. Een familie in Hoensbroek veranderde dat zelf rond 1850 in Slanghen. In Kerkrade werden Schlangen en Slangen tot 1900 door elkaar gebruikt. Zo stierf een kind dat geboren werd als Slangen drie jaar later als Schlangen. In 2020 woonden in Nederland 1220 mensen met de naam Slangen, waarvan 90 % in Limburg en de rest voornamelijk in Brabant en Noord- en Zuid-Holland. Er waren er 246 met de naam Schlangen, die ook bijna allemaal in Limburg woonden. In België woonden 310 mensen met de naam Slangen, vooral langs de grens met Limburg. Die stammen bijna allemaal af van Nederlandse naamgenoten. In Duitsland wonen, veelal langs de grens met Nederland, ongeveer 100 mensen met de naam Slangen; de oorsprong van hen ligt altijd in Nederland. De naam Schlangen komt verspreid over het westen van Duitsland ongeveer 900 keer voor, maar meestal is er geen relatie met Nederland. In de Verenigde Staten wonen ongeveer 800 menssen met de naam Schlangen, bijna allemaal afkomstig uit Duitsland. Hoe verdienden ze de kost? Er zijn binnen de familie Slangen grote verschillen in beroep. Dat ging van straatmuzikant tot universiteitsprofessor en van burgemeester tot bedelaar. Tot ongeveer 1800 had het beroep van de meesten met landbouw te maken. Velen waren dagloner. Dat houdt in dat ze meestal genoeg grond en vee hadden voor het eigen gezin, maar dat ze wat bij verdienden door bij grote boeren te gaan werken. Anderen waren landbouwer. Dat betekent dat ze een eigen boerderij hadden en ook producten in de stad konden verkopen. Vaak hadden ze inwonende knechten en dienstmeisjes. Daarnaast had je nog pachters, die een hele grote boerderij gepacht hadden van b.v. een kasteelheer. Ze hadden veel personeel, maar vaak ging de boerderij na een aantal jaren naar een andere pachter. Vooral in Nuth, Hoensbroek en Schimmert hoorde Slangen vaak bij de welgestelde boeren. Enkelen waren zo rijk dat ze geld uitleenden maar er waren er ook bij die al hun rijkdom weer kwijtraakten en alles moesten verkopen om uit de schuld te komen. Rond 1800 kwamen ook beroepen als timmerman, kleermaker, wolspinner, schoenmaker en herbergier regelmatig in de familie voor. Vaak namen de kinderen het beroep van hun ouders over; zo waren er in Schinnen en omgeving rond 1800 vijf neven die allemaal wolspinner waren. De kinderen, jongens zowel als meisjes, gingen op jonge leeftijd (vaak als ze ongeveer 12 jaar waren) ergens bij een boer werken. Meestal woonden ze dan ook daar. Maar een boerenknecht had geen eigen slaapkamer en zelfs geen eigen bed. Ze sliepen meestal in de schuur of op een hooizolder. In de 19e eeuw gingen de meisjes voor ze trouwden vaak in grotere steden (Maastricht, Aken, Luik) werken. Vooral in Luik waren de leefomstandigheden erg slecht. De Maastrichtse tak van Slangen was vanaf 1600 tot hij rond 1750 uitstierf de rijkste tak van de familie. De meesten waren koopman, enkelen waren lakenfabrikant, apotheker en notaris. Eén was er schepen van Maastricht. In de 19e eeuw veranderde het snel door de opkomst van de mijnindustrie in Kerkrade en de aardewerk- en glasfabrieken van Regout in Maastricht. In 1850 komen we het eerste familielid als mijnwerker tegen; hij werkte in een mijn in Luik. Later zouden er vooral in de Kerkraadse tak nog velen volgen. Sommigen hadden hoge opzichtersfuncties. Ook waren velen van de Kerkraadse tak stukadoors; er was één gezin waar zeven kinderen stukadoor waren. Drie woonden er rond 1900 lange tijd in Düsseldorf; ze werkten er o.a. aan het Rathaus. Ook vanuit Sittard trokken er in die tijd velen voor langere tijd naar Duitsland om daar te werken in de steenindustrie of de bouw.

In Spekholzerheide speelde de familie Slangen (Schlangen) begin 20e eeuw een belangrijke rol in het verenigingsleven. Toneel- en muziekverenigingen werden door hen opgericht en geleid. Ook in sportverenigingen waren ze actief, o.a als voetballer bij Juliana, in atletiekclubs, als wielrenner en natuurlijk in de duivensport. Enkelen verdienden de kost met muziek en speelden in bekende orkesten. Een aantal leden van de familie Slangen had functies in het bestuur. De eerste was Petrus die rond 1660 schepen van Maastricht was. Balthasar Slangen was rond 1720 stadhouder (vergelijkbaar met burgemeester) van Gulpen en Margraten. Rond 1770 was Thomas Slangen schepen van Hoensbroek. In de 19e eeuw waren er in Nuth en Hoensbroek verschillende Slangen (in Hoensbroek Slanghen) lid van de gemeenteraad en wethouder. Egidius Slanghen was bijna 30 jaar lang burgemeester van Hoensbroek en ook nog een aantal jaren van Voerendaal. Na 1900 waren er ook raadsleden en wethouders in Kerkrade, Schaesberg, Nuth, Heer, Amby en Maastricht. Er waren natuurlijk ook een aantal religieuzen in de familie. Een studie voor priester of intreden in een klooster was in de 17e en 18e eeuw alleen voor kinderen van rijkere families weggelegd. In de Gulpense tak zijn er twee geweest die in kloosters in Brussel en Maaseik zaten. Na 1900 zijn vier priesters bekend. Drie waren broers van elkaar en de vierde was missionaris in Congo. Ook waren er enkele kloosterzusters; een ervan zat in kloosters in Krakau en Linz .

Er waren ook een aantal leden van de familie Slangen die in de gevangenis terecht kwamen. Enkelen zaten een half jaar vast vanwege geweld tegen anderen. Eentje zat hiervoor zelfs drie keer een half jaar vast. Een ander zat een jaar in de bak vanwege smokkelen. Godfried Willem, een broer van de stamvader van de Kerkraadse tak, zat rond 1860 zelfs 20 jaar in de gevangenis in Leeuwarden vanwege een mislukte roofoverval in Valkenburg, samen met drie anderen. Ze werden ter dood veroordeeld, maar kregen gratie en kwamen er met 20 jaar cel vanaf.

De naam Slangen kwam in de 14e en 15e eeuw bij adelijke families in de omgeving van Gent en Rijsel voor. In de 15e eeuw woonden in en rond Antwerpen veel naamgenoten; meestal werd de naam geschreven als sLangen. In de St. Bavo in Gent hangt een schilderij uit het begin van de 16e waarop Amelberga sLangen te zien is met haar 31 (!) kinderen. In de 16e eeuw woonde in Breda een Wouter Slangen. Een nakomeling van hem, Gherit Slangen, woonde in 1573 in Sittard. In Susteren woonde rond 1600 ook een familie Slangen/Schlangen, die nu nog in heel Midden-Limburg te vinden is. Of die van deze Gherit afstammen is onbekend. In Dordrecht trouwde in 1669 de schipper Huijbert Slangen uit Susteren. Afstammelingen van Huijbert woonden eeuwenlang in de Betuwe. In de omgeving van Hechtel (B) en Heinsberg (D) woonden er vanaf ca 1650 ook veel Slanghen en Schlangen waarvan de afkomst ook niet duidelijk is. Ook in Luxemburg woonden vanaf die tijd een aantal generaties met de naam Slangen. Deze kroniek gaat alleen over degenen, waarvan bewezen is dat hun oorsprong in Nuth ligt.

De naam Slangen is een verkorting van des langen en betekent zoon van de lange. De naam werd voor 1800 ook vaak als Schlangen geschreven. In Maastricht en Gulpen is het voor 1750 vaak Slanghen. Ook na 1800 worden verschillende schrijfwijzen gebruikt, hoewel het dan meestal Slangen is. Een familie in Hoensbroek veranderde dat zelf rond 1850 in Slanghen. In Kerkrade werden Schlangen en Slangen tot 1900 door elkaar gebruikt. Zo stierf een kind dat geboren werd als Slangen drie jaar later als Schlangen. In 2020 woonden in Nederland 1220 mensen met de naam Slangen, waarvan 90 % in Limburg en de rest voornamelijk in Brabant en Noord- en Zuid-Holland. Er waren er 246 met de naam Schlangen, die ook bijna allemaal in Limburg woonden. In België woonden 310 mensen met de naam Slangen, vooral langs de grens met Limburg. Die stammen bijna allemaal af van Nederlandse naamgenoten. In Duitsland wonen, veelal langs de grens met Nederland, ongeveer 100 mensen met de naam Slangen; de oorsprong van hen ligt altijd in Nederland. De naam Schlangen komt verspreid over het westen van Duitsland ongeveer 900 keer voor, maar meestal is er geen relatie met Nederland. In de Verenigde Staten wonen ongeveer 800 menssen met de naam Schlangen, bijna allemaal afkomstig uit Duitsland. Hoe verdienden ze de kost? Er zijn binnen de familie Slangen grote verschillen in beroep. Dat ging van straatmuzikant tot universiteitsprofessor en van burgemeester tot bedelaar. Tot ongeveer 1800 had het beroep van de meesten met landbouw te maken. Velen waren dagloner. Dat houdt in dat ze meestal genoeg grond en vee hadden voor het eigen gezin, maar dat ze wat bij verdienden door bij grote boeren te gaan werken. Anderen waren landbouwer. Dat betekent dat ze een eigen boerderij hadden en ook producten in de stad konden verkopen. Vaak hadden ze inwonende knechten en dienstmeisjes. Daarnaast had je nog pachters, die een hele grote boerderij gepacht hadden van b.v. een kasteelheer. Ze hadden veel personeel, maar vaak ging de boerderij na een aantal jaren naar een andere pachter. Vooral in Nuth, Hoensbroek en Schimmert hoorde Slangen vaak bij de welgestelde boeren. Enkelen waren zo rijk dat ze geld uitleenden maar er waren er ook bij die al hun rijkdom weer kwijtraakten en alles moesten verkopen om uit de schuld te komen. Rond 1800 kwamen ook beroepen als timmerman, kleermaker, wolspinner, schoenmaker en herbergier regelmatig in de familie voor. Vaak namen de kinderen het beroep van hun ouders over; zo waren er in Schinnen en omgeving rond 1800 vijf neven die allemaal wolspinner waren. De kinderen, jongens zowel als meisjes, gingen op jonge leeftijd (vaak als ze ongeveer 12 jaar waren) ergens bij een boer werken. Meestal woonden ze dan ook daar. Maar een boerenknecht had geen eigen slaapkamer en zelfs geen eigen bed. Ze sliepen meestal in de schuur of op een hooizolder. In de 19e eeuw gingen de meisjes voor ze trouwden vaak in grotere steden (Maastricht, Aken, Luik) werken. Vooral in Luik waren de leefomstandigheden erg slecht. De Maastrichtse tak van Slangen was vanaf 1600 tot hij rond 1750 uitstierf de rijkste tak van de familie. De meesten waren koopman, enkelen waren lakenfabrikant, apotheker en notaris. Eén was er schepen van Maastricht. In de 19e eeuw veranderde het snel door de opkomst van de mijnindustrie in Kerkrade en de aardewerk- en glasfabrieken van Regout in Maastricht. In 1850 komen we het eerste familielid als mijnwerker tegen; hij werkte in een mijn in Luik. Later zouden er vooral in de Kerkraadse tak nog velen volgen. Sommigen hadden hoge opzichtersfuncties. Ook waren velen van de Kerkraadse tak stukadoors; er was één gezin waar zeven kinderen stukadoor waren. Drie woonden er rond 1900 lange tijd in Düsseldorf; ze werkten er o.a. aan het Rathaus. Ook vanuit Sittard trokken er in die tijd velen voor langere tijd naar Duitsland om daar te werken in de steenindustrie of de bouw.

In Spekholzerheide speelde de familie Slangen (Schlangen) begin 20e eeuw een belangrijke rol in het verenigingsleven. Toneel- en muziekverenigingen werden door hen opgericht en geleid. Ook in sportverenigingen waren ze actief, o.a als voetballer bij Juliana, in atletiekclubs, als wielrenner en natuurlijk in de duivensport. Enkelen verdienden de kost met muziek en speelden in bekende orkesten. Een aantal leden van de familie Slangen had functies in het bestuur. De eerste was Petrus die rond 1660 schepen van Maastricht was. Balthasar Slangen was rond 1720 stadhouder (vergelijkbaar met burgemeester) van Gulpen en Margraten. Rond 1770 was Thomas Slangen schepen van Hoensbroek. In de 19e eeuw waren er in Nuth en Hoensbroek verschillende Slangen (in Hoensbroek Slanghen) lid van de gemeenteraad en wethouder. Egidius Slanghen was bijna 30 jaar lang burgemeester van Hoensbroek en ook nog een aantal jaren van Voerendaal. Na 1900 waren er ook raadsleden en wethouders in Kerkrade, Schaesberg, Nuth, Heer, Amby en Maastricht. Er waren natuurlijk ook een aantal religieuzen in de familie. Een studie voor priester of intreden in een klooster was in de 17e en 18e eeuw alleen voor kinderen van rijkere families weggelegd. In de Gulpense tak zijn er twee geweest die in kloosters in Brussel en Maaseik zaten. Na 1900 zijn vier priesters bekend. Drie waren broers van elkaar en de vierde was missionaris in Congo. Ook waren er enkele kloosterzusters; een ervan zat in kloosters in Krakau en Linz .

Er waren ook een aantal leden van de familie Slangen die in de gevangenis terecht kwamen. Enkelen zaten een half jaar vast vanwege geweld tegen anderen. Eentje zat hiervoor zelfs drie keer een half jaar vast. Een ander zat een jaar in de bak vanwege smokkelen. Godfried Willem, een broer van de stamvader van de Kerkraadse tak, zat rond 1860 zelfs 20 jaar in de gevangenis in Leeuwarden vanwege een mislukte roofoverval in Valkenburg, samen met drie anderen. Ze werden ter dood veroordeeld, maar kregen gratie en kwamen er met 20 jaar cel vanaf. De naam Slangen kwam in de 14e en 15e eeuw bij adelijke families in de omgeving van Gent en Rijsel voor. In de 15e eeuw woonden in en rond Antwerpen veel naamgenoten; meestal werd de naam geschreven als sLangen. In de St. Bavo in Gent hangt een schilderij uit het begin van de 16e waarop Amelberga sLangen te zien is met haar 31 (!) kinderen. In de 16e eeuw woonde in Breda een Wouter Slangen. Een nakomeling van hem, Gherit Slangen, woonde in 1573 in Sittard. In Susteren woonde rond 1600 ook een familie Slangen/Schlangen, die nu nog in heel Midden-Limburg te vinden is. Of die van deze Gherit afstammen is onbekend. In Dordrecht trouwde in 1669 de schipper Huijbert Slangen uit Susteren. Afstammelingen van Huijbert woonden eeuwenlang in de Betuwe. In de omgeving van Hechtel (B) en Heinsberg (D) woonden er vanaf ca 1650 ook veel Slanghen en Schlangen waarvan de afkomst ook niet duidelijk is. Ook in Luxemburg woonden vanaf die tijd een aantal generaties met de naam Slangen. Deze kroniek gaat alleen over degenen, waarvan bewezen is dat hun oorsprong in Nuth ligt.

De naam Slangen is een verkorting van des langen en betekent zoon van de lange. De naam werd voor 1800 ook vaak als Schlangen geschreven. In Maastricht en Gulpen is het voor 1750 vaak Slanghen. Ook na 1800 worden verschillende schrijfwijzen gebruikt, hoewel het dan meestal Slangen is. Een familie in Hoensbroek veranderde dat zelf rond 1850 in Slanghen. In Kerkrade werden Schlangen en Slangen tot 1900 door elkaar gebruikt. Zo stierf een kind dat geboren werd als Slangen drie jaar later als Schlangen. In 2020 woonden in Nederland 1220 mensen met de naam Slangen, waarvan 90 % in Limburg en de rest voornamelijk in Brabant en Noord- en Zuid-Holland. Er waren er 246 met de naam Schlangen, die ook bijna allemaal in Limburg woonden. In België woonden 310 mensen met de naam Slangen, vooral langs de grens met Limburg. Die stammen bijna allemaal af van Nederlandse naamgenoten. In Duitsland wonen, veelal langs de grens met Nederland, ongeveer 100 mensen met de naam Slangen; de oorsprong van hen ligt altijd in Nederland. De naam Schlangen komt verspreid over het westen van Duitsland ongeveer 900 keer voor, maar meestal is er geen relatie met Nederland. In de Verenigde Staten wonen ongeveer 800 menssen met de naam Schlangen, bijna allemaal afkomstig uit Duitsland.

Hoe verdienden ze de kost?

Er zijn binnen de familie Slangen grote verschillen in beroep. Dat ging van straatmuzikant tot universiteitsprofessor en van burgemeester tot bedelaar. Tot ongeveer 1800 had het beroep van de meesten met landbouw te maken. Velen waren dagloner. Dat houdt in dat ze meestal genoeg grond en vee hadden voor het eigen gezin, maar dat ze wat bij verdienden door bij grote boeren te gaan werken. Anderen waren landbouwer. Dat betekent dat ze een eigen boerderij hadden en ook producten in de stad konden verkopen. Vaak hadden ze inwonende knechten en dienstmeisjes. Daarnaast had je nog pachters, die een hele grote boerderij gepacht hadden van b.v. een kasteelheer. Ze hadden veel personeel, maar vaak ging de boerderij na een aantal jaren naar een andere pachter. Vooral in Nuth, Hoensbroek en Schimmert hoorde Slangen vaak bij de welgestelde boeren. Enkelen waren zo rijk dat ze geld uitleenden maar er waren er ook bij die al hun rijkdom weer kwijtraakten en alles moesten verkopen om uit de schuld te komen. Rond 1800 kwamen ook beroepen als timmerman, kleermaker, wolspinner, schoenmaker en herbergier regelmatig in de familie voor. Vaak namen de kinderen het beroep van hun ouders over; zo waren er in Schinnen en omgeving rond 1800 vijf neven die allemaal wolspinner waren. De kinderen, jongens zowel als meisjes, gingen op jonge leeftijd (vaak als ze ongeveer 12 jaar waren) ergens bij een boer werken. Meestal woonden ze dan ook daar. Maar een boerenknecht had geen eigen slaapkamer en zelfs geen eigen bed. Ze sliepen meestal in de schuur of op een hooizolder. In de 19e eeuw gingen de meisjes voor ze trouwden vaak in grotere steden (Maastricht, Aken, Luik) werken. Vooral in Luik waren de leefomstandigheden erg slecht. De Maastrichtse tak van Slangen was vanaf 1600 tot hij rond 1750 uitstierf de rijkste tak van de familie. De meesten waren koopman, enkelen waren lakenfabrikant, apotheker en notaris. Eén was er schepen van Maastricht. In de 19e eeuw veranderde het snel door de opkomst van de mijnindustrie in Kerkrade en de aardewerk- en glasfabrieken van Regout in Maastricht. In 1850 komen we het eerste familielid als mijnwerker tegen; hij werkte in een mijn in Luik. Later zouden er vooral in de Kerkraadse tak nog velen volgen. Sommigen hadden hoge opzichtersfuncties. Ook waren velen van de Kerkraadse tak stukadoors; er was één gezin waar zeven kinderen stukadoor waren. Drie woonden er rond 1900 lange tijd in Düsseldorf; ze werkten er o.a. aan het Rathaus. Ook vanuit Sittard trokken er in die tijd velen voor langere tijd naar Duitsland om daar te werken in de steenindustrie of de bouw. In Spekholzerheide speelde de familie Slangen (Schlangen) begin 20e eeuw een belangrijke rol in het verenigingsleven. Toneel- en muziekverenigingen werden door hen opgericht en geleid. Ook in sportverenigingen waren ze actief, o.a als voetballer bij Juliana, in atletiekclubs, als wielrenner en natuurlijk in de duivensport. Enkelen verdienden de kost met muziek en speelden in bekende orkesten. Een aantal leden van de familie Slangen had functies in het bestuur. De eerste was Petrus die rond 1660 schepen van Maastricht was. Balthasar Slangen was rond 1720 stadhouder (vergelijkbaar met burgemeester) van Gulpen en Margraten. Rond 1770 was Thomas Slangen schepen van Hoensbroek. In de 19e eeuw waren er in Nuth en Hoensbroek verschillende Slangen (in Hoensbroek Slanghen) lid van de gemeenteraad en wethouder. Egidius Slanghen was bijna 30 jaar lang burgemeester van Hoensbroek en ook nog een aantal jaren van Voerendaal. Na 1900 waren er ook raadsleden en wethouders in Kerkrade, Schaesberg, Nuth, Heer, Amby en Maastricht. Er waren natuurlijk ook een aantal religieuzen in de familie. Een studie voor priester of intreden in een klooster was in de 17e en 18e eeuw alleen voor kinderen van rijkere families weggelegd. In de Gulpense tak zijn er twee geweest die in kloosters in Brussel en Maaseik zaten. Na 1900 zijn vier priesters bekend. Drie waren broers van elkaar en de vierde was missionaris in Congo. Ook waren er enkele kloosterzusters; een ervan zat in kloosters in Krakau en Linz .

Er waren ook een aantal leden van de familie Slangen die in de gevangenis terecht kwamen. Enkelen zaten een half jaar vast vanwege geweld tegen anderen. Eentje zat hiervoor zelfs drie keer een half jaar vast. Een ander zat een jaar in de bak vanwege smokkelen. Godfried Willem, een broer van de stamvader van de Kerkraadse tak, zat rond 1860 zelfs 20 jaar in de gevangenis in Leeuwarden vanwege een mislukte roofoverval in Valkenburg, samen met drie anderen. Ze werden ter dood veroordeeld, maar kregen gratie en kwamen er met 20 jaar cel vanaf.

Gesneuveld, verongelukt, vermoord.

1696 Ida Penders, vrouw van Aret Slangen uit Grijzegrubben werd met geweld om het leven gebracht. Ze was 27 jaar oud. 1762 Christiaan Slangen uit Heerlen overlijdt op een VOC-schip drie dagen voor aankomst in Batavia. Hij was 27 jaar oud. 1773 Leonardus Pijls, man van Maria Catharina Slangen uit Geverik, sterft na marteling in de gevangenis, 38 jaar oud. 1773 Peter Slangen uit Heerlen overlijdt op een VOC-schip op weg naar Nederlands Indië. Hij werd 44 jaar oud. 1777 Jacobus Slangen uit Geverik sterft nadat hij na een cafébezoek zwaar mishandeld is. Hij was 25 jaar oud. 1805 Joannes Henricus Slangen uit Nuth sterft in Hongarije als soldaat in het leger van Napoleon, 43 jaar oud. 1805 Theodorus Slangen uit Ulestraten sterft in het leger van Napoleon, ongeveer 20 jaar oud. 1807 Raphael Verger, echtgenoot van Margriet Slangen uit Maastricht overlijdt als Frans soldaat bij Haïti, 29 jaar oud. 1808 Joannes Slangen uit Nuth sterft in Alexandrië (Italië). Hij was soldaat in het leger van Napoleon en 39 jaar oud. 1814 Christian Slangen (30 jaar oud) uit Meerssen is soldaat in het Franse leger en sterft in het ziekenhuis in Saarlouis. 1830 Twee kinderen van Jacob Slangen uit Bunde (een en vier jaar oud) vriezen dood in hun bedje. 1845 Antonius Vermolen, man van Catharina Slangen uit Maastricht, verongelukt in een mijn in Ougrée (B), 37 jaar oud. 1865 Jacob Palmen, zoon van Helena Slangen uit Meerssen, overlijdt op Java, 25 jaar oud. 1889 Louisa Geerlings, dochter van Elisabeth Slangen uit Spaubeek, overlijdt in munitiefabriek in Antwerpen, 48 jaar oud. 1890 Gerard Slangen uit Spekholzerheide verongelukt bij een explosie in de mijn Nordstern in Merkstein (D), 26 jaar oud. 1895 Hubert Schlangen uit Spekholzerheide viel op 18-2-1895 in Düsseldorf van een steiger en overleed, 17 jaar oud. 1897 Josef Slangen uit Düsseldorf verongelukt bij een ongeval in de bouw, 20 jaar oud. 1902 Joseph Slangen uit Kerkrade verongelukt in de mijn Anna in Alsdorf (D), 26 jaar oud. 1906 Willem Jansen, man van Lies Slangen uit Kerkrade, verongelukt in de Domaniale mijn, 28 jaar oud. 1916 Joep Slangen uit Kerkrade verongelukt in de mijn Willem-Sophia door een ontploffing van mijngas, 30 jaar oud. 1918 Rudolf Fleischer uit Leipzig, man van Catharina Slangen uit Amsterdam, sneuvelt in WO1. 1919 Willem Slangen uit Kaalheide verongelukt onder vallend gesteente in de Domaniale mijn, 29 jaar oud. 1922 Christian Hubert Slangen uit Gulpen wordt bedolven onder stenen bij de aanleg van een tramweg, 25 jaar oud. 1925 Jos Botti, echtgenoot van Catharina Slangen uit Meerssen verongelukt op Staatsmijn Wilhelmina, 33 jaar oud. 1926 Frans Willem, zoontje van Elisabeth Slangen uit Kerkrade, werd door een auto aangereden en overlijdt, vier jaar oud. 1926 Willem Slangen uit Kerkrade sterft bij stukadoorswerkzaamheden aan CO-vergiftiging, 51 jaar oud. 1930 Marcel Slangen, zeven jaar oud, overlijdt voor het ouderlijk huis in Jupille (B) toen hij door een auto werd aangereden. 1935 Jan Pieter Slangen, drie jaar oud, wordt in Lanaken (B) door een auto doodgereden toen hij de weg overstak. 1936 Gerard Hubert Slangen uit Gulpen verdrinkt in een zwembad, 17 jaar oud. 1936 Jan Slangen uit Meerssen verongelukt bij een val in een kalkbranderij in Houthem. Hij is dan 20 jaar oud. 1940 Pieter Slangen uit Lanaken (B), zijn vrouw en drie kinderen en zijn broer Joseph vluchten bij het uitbreken van de oorlog naar Thérousanne (F) en komen alle zes om bij een bombardement door de Duitsers. 1940 Jan Joseph Slangen (geboren 1910, Lanaken) was soldaat in het Belgische leger en overleed in Ceyras (F), 29 jaar oud. 1941 Joseph Theodoor Slangen, geboren in 1879 in Maastricht, overlijdt in Bergheim (D) door een verkeersongeval. 1941 Hein Slangen, geboren in 1907 in Mannheim (D), sneuvelt in Krakau (Polen), 33 jaar oud. 1942 Erwin Edelhoff uit Berlijn, echtgenoot van Gertrud Anna Slangen, sneuvelt bij Stalingrad, 34 jaar oud. 1944 Gerard Antwerpen, zoon van Elise Slangen uit Berg en Terblijt, sneuvelt als Duits soldaat in Polen, 19 jaar oud. 1944 Mathias Slangen uit Hilden (D) sneuvelt als Duits militair in Wit Rusland, 21 jaar oud. 1944 Jac Slangen uit Amby verongelukt, 37 jaar oud, bij het illegaal slachten van een stier. 1944 Maria Hubertina Slangen, geboren in1867 in Bocholtz, overlijdt in Gennep als oorlogsslachtoffer. 1944 Willem Slangen, geboren in 1893 in Willich (D), komt om bij een bombardement op Krefeld, 46 jaar oud 1944 Hans Slangen, geboren in Stolberg (D), is in de buurt van Dresden gesneuveld, 30 jaar oud. 1945 Mathias Slangen uit Kornelimünster (D) overlijdt in het militaire ziekenhuis in Stralsund, 28 jaar oud. 1945 Frans Schlangen, geboren in 1905 in Kerkrade, overlijdt na een ongeval in de mijn Julia, 40 jaar oud. 1945 Sjeng Slangen uit Maastricht overlijdt in het concentratiekamp Bergen-Belsen, 23 jaar oud. 1945 Jacob Slangen, geboren in Sittard, overlijdt in Japanse gevangenschap in Bandoeng, 63 jaar oud. 1948 Jopie Slangen uit Nijmegen, negen jaar oud, blijft dood onder een schoorsteen die van een dak viel. 1949 Jos Lataster, ex-man van Elise Slangen uit Amby, sneuvelt in Indië, 30 jaar oud. 1953 Johan Knooren, man van Maria Hubertina Slangen uit Heer, verongelukt met zijn motor, 33 jaar oud. 1955 Peter Matheus Slangen uit Sittard verongelukt bij bouwwerkzaamheden bij DSM. Hij was 28 jaar oud. 1955 Francis Delplancq, echtgenoot van Paulette Slangen uit Givry (B), verongelukt door een bedrijfsongeval, 23 jaar oud. 1963 René Slangen uit Genhout overlijdt nadat hij in Beek door een bromfietser is aangereden, 44 jaar oud. 1963 Frans Jozef Schlangen uit Chevremont verongelukt in de mijn Julia in Eygelshoven, 41 jaar oud. 1971 Jean Crombag, zoon van Hubertina Slangen uit Schimmert, verongelukt in Tunesie, 21 jaar oud.













Externe Links