Anonieme gebruiker

Wijzigingen

Uit Genealogie Limburg Wiki
geen bewerkingssamenvatting
Regel 10: Regel 10:  
De derde tak nakomelingen van Arnoldus woonde eerst vooral in de omgeving van Beek en verplaatste zich later naar Heer, Bunde en Amby. In deze tak zijn er naast grote boeren ook dagloners en arbeiders. Een van de nakomelingen trouwde in Grave en was stamvader van een Brabantse tak. Rond 1850 gingen twee broers naar Duitsland; ook daar wonen nog veel afstammelingen.
 
De derde tak nakomelingen van Arnoldus woonde eerst vooral in de omgeving van Beek en verplaatste zich later naar Heer, Bunde en Amby. In deze tak zijn er naast grote boeren ook dagloners en arbeiders. Een van de nakomelingen trouwde in Grave en was stamvader van een Brabantse tak. Rond 1850 gingen twee broers naar Duitsland; ook daar wonen nog veel afstammelingen.
 
De afstammelingen van Joannes, de tweede zoon van Theodorus, bleven voor het grootste deel in Nuth wonen. In de 18e en 19e eeuw waren het over het algemeen welgestelde boeren. Enkelen waren raadslid, wethouder of kerkmeester. In 1853 ging een van hen naar Duitsland, waar nog veel afstammelingen wonen. In Nuth stierf deze tak is rond 1900 in mannelijke lijn uit. Nelis, een zoon van Joannes, verhuisde naar Schimmert. De nakomelingen van Nelis vinden we vooral in Schimmert, Beek, Meerssen en Maastricht. Rond 1780 ging een van hen naar België (Lanaken), waar tot nu toe afstammelingen wonen.
 
De afstammelingen van Joannes, de tweede zoon van Theodorus, bleven voor het grootste deel in Nuth wonen. In de 18e en 19e eeuw waren het over het algemeen welgestelde boeren. Enkelen waren raadslid, wethouder of kerkmeester. In 1853 ging een van hen naar Duitsland, waar nog veel afstammelingen wonen. In Nuth stierf deze tak is rond 1900 in mannelijke lijn uit. Nelis, een zoon van Joannes, verhuisde naar Schimmert. De nakomelingen van Nelis vinden we vooral in Schimmert, Beek, Meerssen en Maastricht. Rond 1780 ging een van hen naar België (Lanaken), waar tot nu toe afstammelingen wonen.
 +
 
De naam Slangen kwam in de 14e en 15e eeuw bij adelijke families in de omgeving van Gent en Rijsel voor. In de 15e eeuw woonden in en rond Antwerpen veel naamgenoten; meestal werd de naam geschreven als sLangen. In de St. Bavo in Gent hangt een schilderij uit het begin van de 16e waarop Amelberga sLangen te zien is met haar 31 (!) kinderen. In de 16e eeuw woonde in Breda een Wouter Slangen. Een nakomeling van hem, Gherit Slangen, woonde in 1573 in Sittard. In Susteren woonde rond 1600 ook een familie Slangen/Schlangen, die nu nog in heel Midden-Limburg te vinden is. Of die van deze Gherit afstammen is onbekend. In Dordrecht trouwde in 1669 de schipper Huijbert Slangen uit Susteren. Afstammelingen van Huijbert woonden eeuwenlang in de Betuwe. In de omgeving van Hechtel (B) en Heinsberg (D) woonden er vanaf ca 1650 ook veel Slanghen en Schlangen waarvan de afkomst ook niet duidelijk is. Ook in Luxemburg woonden vanaf die tijd een aantal generaties met de naam Slangen. Deze kroniek gaat alleen over degenen, waarvan bewezen is dat hun oorsprong in Nuth ligt.
 
De naam Slangen kwam in de 14e en 15e eeuw bij adelijke families in de omgeving van Gent en Rijsel voor. In de 15e eeuw woonden in en rond Antwerpen veel naamgenoten; meestal werd de naam geschreven als sLangen. In de St. Bavo in Gent hangt een schilderij uit het begin van de 16e waarop Amelberga sLangen te zien is met haar 31 (!) kinderen. In de 16e eeuw woonde in Breda een Wouter Slangen. Een nakomeling van hem, Gherit Slangen, woonde in 1573 in Sittard. In Susteren woonde rond 1600 ook een familie Slangen/Schlangen, die nu nog in heel Midden-Limburg te vinden is. Of die van deze Gherit afstammen is onbekend. In Dordrecht trouwde in 1669 de schipper Huijbert Slangen uit Susteren. Afstammelingen van Huijbert woonden eeuwenlang in de Betuwe. In de omgeving van Hechtel (B) en Heinsberg (D) woonden er vanaf ca 1650 ook veel Slanghen en Schlangen waarvan de afkomst ook niet duidelijk is. Ook in Luxemburg woonden vanaf die tijd een aantal generaties met de naam Slangen. Deze kroniek gaat alleen over degenen, waarvan bewezen is dat hun oorsprong in Nuth ligt.
    
De naam Slangen is een verkorting van des langen en betekent zoon van de lange. De naam werd voor 1800 ook vaak als Schlangen geschreven. In Maastricht en Gulpen is het voor 1750 vaak Slanghen. Ook na 1800 worden verschillende schrijfwijzen gebruikt, hoewel het dan meestal Slangen is. Een familie in Hoensbroek veranderde dat zelf rond 1850 in Slanghen. In Kerkrade werden Schlangen en Slangen tot 1900 door elkaar gebruikt. Zo stierf een kind dat geboren werd als Slangen drie jaar later als Schlangen.  
 
De naam Slangen is een verkorting van des langen en betekent zoon van de lange. De naam werd voor 1800 ook vaak als Schlangen geschreven. In Maastricht en Gulpen is het voor 1750 vaak Slanghen. Ook na 1800 worden verschillende schrijfwijzen gebruikt, hoewel het dan meestal Slangen is. Een familie in Hoensbroek veranderde dat zelf rond 1850 in Slanghen. In Kerkrade werden Schlangen en Slangen tot 1900 door elkaar gebruikt. Zo stierf een kind dat geboren werd als Slangen drie jaar later als Schlangen.  
 
In 2020 woonden in Nederland 1220 mensen met de naam Slangen, waarvan 90 % in Limburg en de rest voornamelijk in Brabant en Noord- en Zuid-Holland. Er waren er 246 met de naam Schlangen, die ook bijna allemaal in Limburg woonden. In België woonden 310 mensen met de naam Slangen, vooral langs de grens met Limburg. Die stammen bijna allemaal af van Nederlandse naamgenoten. In Duitsland wonen, veelal langs de grens met Nederland, ongeveer 100 mensen met de naam Slangen; de oorsprong van hen ligt altijd in Nederland. De naam Schlangen komt verspreid over het westen van Duitsland ongeveer 900 keer voor, maar meestal is er geen relatie met Nederland. In de Verenigde Staten wonen ongeveer 800 menssen met de naam Schlangen, bijna allemaal afkomstig uit Duitsland.
 
In 2020 woonden in Nederland 1220 mensen met de naam Slangen, waarvan 90 % in Limburg en de rest voornamelijk in Brabant en Noord- en Zuid-Holland. Er waren er 246 met de naam Schlangen, die ook bijna allemaal in Limburg woonden. In België woonden 310 mensen met de naam Slangen, vooral langs de grens met Limburg. Die stammen bijna allemaal af van Nederlandse naamgenoten. In Duitsland wonen, veelal langs de grens met Nederland, ongeveer 100 mensen met de naam Slangen; de oorsprong van hen ligt altijd in Nederland. De naam Schlangen komt verspreid over het westen van Duitsland ongeveer 900 keer voor, maar meestal is er geen relatie met Nederland. In de Verenigde Staten wonen ongeveer 800 menssen met de naam Schlangen, bijna allemaal afkomstig uit Duitsland.
Hoe verdienden ze de kost?
+
 
 +
 
 +
<big>'''Hoe verdienden ze de kost?
 +
'''</big>
 +
 
 
Er zijn binnen de familie Slangen grote verschillen in beroep. Dat ging van straatmuzikant tot universiteitsprofessor en van burgemeester tot bedelaar. Tot ongeveer 1800 had het beroep van de meesten met landbouw te maken. Velen waren dagloner. Dat houdt in dat ze meestal genoeg grond en vee hadden voor het eigen gezin, maar dat ze wat bij verdienden door bij grote boeren te gaan werken. Anderen waren landbouwer. Dat betekent dat ze een eigen boerderij hadden en ook producten in de stad konden verkopen. Vaak hadden ze inwonende knechten en dienstmeisjes. Daarnaast had je nog pachters, die een hele grote boerderij gepacht hadden van b.v. een kasteelheer. Ze hadden veel personeel, maar vaak ging de boerderij na een aantal jaren naar een andere pachter. Vooral in Nuth, Hoensbroek en Schimmert hoorde Slangen vaak bij de welgestelde boeren. Enkelen waren zo rijk dat ze geld uitleenden maar er waren er ook bij die al hun rijkdom weer kwijtraakten en alles moesten verkopen om uit de schuld te komen. Rond 1800 kwamen ook beroepen als timmerman, kleermaker, wolspinner, schoenmaker en herbergier regelmatig in de familie voor. Vaak namen de kinderen het beroep van hun ouders over; zo waren er in Schinnen en omgeving rond 1800 vijf neven die allemaal wolspinner waren.
 
Er zijn binnen de familie Slangen grote verschillen in beroep. Dat ging van straatmuzikant tot universiteitsprofessor en van burgemeester tot bedelaar. Tot ongeveer 1800 had het beroep van de meesten met landbouw te maken. Velen waren dagloner. Dat houdt in dat ze meestal genoeg grond en vee hadden voor het eigen gezin, maar dat ze wat bij verdienden door bij grote boeren te gaan werken. Anderen waren landbouwer. Dat betekent dat ze een eigen boerderij hadden en ook producten in de stad konden verkopen. Vaak hadden ze inwonende knechten en dienstmeisjes. Daarnaast had je nog pachters, die een hele grote boerderij gepacht hadden van b.v. een kasteelheer. Ze hadden veel personeel, maar vaak ging de boerderij na een aantal jaren naar een andere pachter. Vooral in Nuth, Hoensbroek en Schimmert hoorde Slangen vaak bij de welgestelde boeren. Enkelen waren zo rijk dat ze geld uitleenden maar er waren er ook bij die al hun rijkdom weer kwijtraakten en alles moesten verkopen om uit de schuld te komen. Rond 1800 kwamen ook beroepen als timmerman, kleermaker, wolspinner, schoenmaker en herbergier regelmatig in de familie voor. Vaak namen de kinderen het beroep van hun ouders over; zo waren er in Schinnen en omgeving rond 1800 vijf neven die allemaal wolspinner waren.
 
De kinderen, jongens zowel als meisjes, gingen op jonge leeftijd (vaak als ze ongeveer 12 jaar waren) ergens bij een boer werken. Meestal woonden ze dan ook daar. Maar een boerenknecht had geen eigen slaapkamer en zelfs geen eigen bed. Ze sliepen meestal in de schuur of op een hooizolder. In de 19e eeuw gingen de meisjes voor ze trouwden vaak in grotere steden (Maastricht, Aken, Luik) werken. Vooral in Luik waren de leefomstandigheden erg slecht.  
 
De kinderen, jongens zowel als meisjes, gingen op jonge leeftijd (vaak als ze ongeveer 12 jaar waren) ergens bij een boer werken. Meestal woonden ze dan ook daar. Maar een boerenknecht had geen eigen slaapkamer en zelfs geen eigen bed. Ze sliepen meestal in de schuur of op een hooizolder. In de 19e eeuw gingen de meisjes voor ze trouwden vaak in grotere steden (Maastricht, Aken, Luik) werken. Vooral in Luik waren de leefomstandigheden erg slecht.  
Regel 20: Regel 25:  
In de 19e eeuw veranderde het snel door de opkomst van de mijnindustrie in Kerkrade en de aardewerk- en glasfabrieken van Regout in Maastricht. In 1850 komen we het eerste familielid als mijnwerker tegen; hij werkte in een mijn in Luik. Later zouden er vooral in de Kerkraadse tak nog velen volgen. Sommigen hadden hoge opzichtersfuncties.  
 
In de 19e eeuw veranderde het snel door de opkomst van de mijnindustrie in Kerkrade en de aardewerk- en glasfabrieken van Regout in Maastricht. In 1850 komen we het eerste familielid als mijnwerker tegen; hij werkte in een mijn in Luik. Later zouden er vooral in de Kerkraadse tak nog velen volgen. Sommigen hadden hoge opzichtersfuncties.  
 
Ook waren velen van de Kerkraadse tak stukadoors; er was één gezin waar zeven kinderen stukadoor waren. Drie woonden er rond 1900 lange tijd in Düsseldorf; ze werkten er o.a. aan het Rathaus. Ook vanuit Sittard trokken er in die tijd velen voor langere tijd naar Duitsland om daar te werken in de steenindustrie of de bouw.
 
Ook waren velen van de Kerkraadse tak stukadoors; er was één gezin waar zeven kinderen stukadoor waren. Drie woonden er rond 1900 lange tijd in Düsseldorf; ze werkten er o.a. aan het Rathaus. Ook vanuit Sittard trokken er in die tijd velen voor langere tijd naar Duitsland om daar te werken in de steenindustrie of de bouw.
   
In Spekholzerheide speelde de familie Slangen (Schlangen) begin 20e eeuw een belangrijke rol in het verenigingsleven. Toneel- en muziekverenigingen werden door hen opgericht en geleid. Ook in sportverenigingen waren ze actief, o.a als voetballer bij Juliana, in atletiekclubs, als wielrenner en natuurlijk in de duivensport. Enkelen verdienden de kost met muziek en speelden in bekende orkesten.
 
In Spekholzerheide speelde de familie Slangen (Schlangen) begin 20e eeuw een belangrijke rol in het verenigingsleven. Toneel- en muziekverenigingen werden door hen opgericht en geleid. Ook in sportverenigingen waren ze actief, o.a als voetballer bij Juliana, in atletiekclubs, als wielrenner en natuurlijk in de duivensport. Enkelen verdienden de kost met muziek en speelden in bekende orkesten.
 
Een aantal leden van de familie Slangen had functies in het bestuur. De eerste was Petrus die rond 1660 schepen van Maastricht was. Balthasar Slangen was rond 1720 stadhouder (vergelijkbaar met burgemeester) van Gulpen en Margraten. Rond 1770 was Thomas Slangen schepen van Hoensbroek. In de 19e eeuw waren er in Nuth en Hoensbroek verschillende Slangen (in Hoensbroek Slanghen) lid van de gemeenteraad en wethouder. Egidius Slanghen was bijna 30 jaar lang burgemeester van Hoensbroek en ook nog een aantal jaren van Voerendaal. Na 1900 waren er ook raadsleden en wethouders in Kerkrade, Schaesberg, Nuth, Heer, Amby en Maastricht.
 
Een aantal leden van de familie Slangen had functies in het bestuur. De eerste was Petrus die rond 1660 schepen van Maastricht was. Balthasar Slangen was rond 1720 stadhouder (vergelijkbaar met burgemeester) van Gulpen en Margraten. Rond 1770 was Thomas Slangen schepen van Hoensbroek. In de 19e eeuw waren er in Nuth en Hoensbroek verschillende Slangen (in Hoensbroek Slanghen) lid van de gemeenteraad en wethouder. Egidius Slanghen was bijna 30 jaar lang burgemeester van Hoensbroek en ook nog een aantal jaren van Voerendaal. Na 1900 waren er ook raadsleden en wethouders in Kerkrade, Schaesberg, Nuth, Heer, Amby en Maastricht.
Regel 27: Regel 31:  
Er waren ook een aantal leden van de familie Slangen die in de gevangenis terecht kwamen. Enkelen zaten een half jaar vast vanwege geweld tegen anderen. Eentje zat hiervoor zelfs drie keer een half jaar vast. Een ander zat een jaar in de bak vanwege smokkelen. Godfried Willem, een broer van de stamvader van de Kerkraadse tak, zat rond 1860 zelfs 20 jaar in de gevangenis in Leeuwarden vanwege een mislukte roofoverval in Valkenburg, samen met drie anderen. Ze werden ter dood veroordeeld, maar kregen gratie en kwamen er met 20 jaar cel vanaf.  
 
Er waren ook een aantal leden van de familie Slangen die in de gevangenis terecht kwamen. Enkelen zaten een half jaar vast vanwege geweld tegen anderen. Eentje zat hiervoor zelfs drie keer een half jaar vast. Een ander zat een jaar in de bak vanwege smokkelen. Godfried Willem, een broer van de stamvader van de Kerkraadse tak, zat rond 1860 zelfs 20 jaar in de gevangenis in Leeuwarden vanwege een mislukte roofoverval in Valkenburg, samen met drie anderen. Ze werden ter dood veroordeeld, maar kregen gratie en kwamen er met 20 jaar cel vanaf.  
   −
De naam Slangen kwam in de 14e en 15e eeuw bij adelijke families in de omgeving van Gent en Rijsel voor. In de 15e eeuw woonden in en rond Antwerpen veel naamgenoten; meestal werd de naam geschreven als sLangen. In de St. Bavo in Gent hangt een schilderij uit het begin van de 16e waarop Amelberga sLangen te zien is met haar 31 (!) kinderen. In de 16e eeuw woonde in Breda een Wouter Slangen. Een nakomeling van hem, Gherit Slangen, woonde in 1573 in Sittard. In Susteren woonde rond 1600 ook een familie Slangen/Schlangen, die nu nog in heel Midden-Limburg te vinden is. Of die van deze Gherit afstammen is onbekend. In Dordrecht trouwde in 1669 de schipper Huijbert Slangen uit Susteren. Afstammelingen van Huijbert woonden eeuwenlang in de Betuwe. In de omgeving van Hechtel (B) en Heinsberg (D) woonden er vanaf ca 1650 ook veel Slanghen en Schlangen waarvan de afkomst ook niet duidelijk is. Ook in Luxemburg woonden vanaf die tijd een aantal generaties met de naam Slangen. Deze kroniek gaat alleen over degenen, waarvan bewezen is dat hun oorsprong in Nuth ligt.
+
'''<big>Oorlog, onderdrukking en andere ellende.</big>
 +
'''
 +
 
 +
Gedurende honderden jaren hadden de mensen veel te lijden van oorlogen. In het begin van de 80-jarige oorlog (rond 1570) was de toestand in Maastricht en de wijde omgeving dramatisch. Maastricht werd in 1576 en 1579 langdurig belegerd. De streek rond Maastricht was enkele jaren onbewoonbaar; de mensen moesten vluchten. Velen stierven door de oorlog en door ziekten. Ook de familie Slangen werd toen behoorlijk uitgedund. Van 1661 tot 1795 was Zuid Limburg verdeeld in een Spaans (later Oostenrijks) gebied en Staats (Nederlands) gebied. In het Staatse gebied werd een katholiek huwelijk niet erkend; men was verplicht in de hervormde kerk te trouwen. Ook kregen katholieken geen overheids- baantjes en werd het de pastoors erg lastig gemaakt. Nuth, Schinnen, Spaubeek en Hoensbroek waren Spaans, maar Schimmert en Beek waren Staats. In Maastricht, waar de bisschop van Luik en de hertog van Brabant samen de baas waren, was godsdienstvrijheid.  
 +
 
 +
In de tweede helft van de 18e eeuw werden velen ter dood veroordeeld omdat ze lid van dievenbendes zouden zijn. Deze bendes werden later de Bokkenrijders genoemd. In werkelijkheid was er geen sprake van bendes, maar waren er wel kleine groepjes die inbraken pleegden. Tussen 1740 en 1780 waren er ongeveer 65 overvallen op kerken en boerderijen waarbij zes doden vielen. De overheid pakte het probleem grondig aan: meer da 500 mensen werden ter dood veroordeeld. Meestal werden ze opgeknoopt aan de galg. Velen daarvan hadden weinig of niets met berovingen te maken. Verdachten werden gemarteld totdat ze bekenden en de namen van andere bendeleden noemden. De rechter (de schout of drossaard) kreeg 50 gulden voor elke arrestatie en zijn helpers ook 50. Voor iedere doodstraf kreeg de schout 200 gulden. Erg eerlijk zijn de processen dus niet geweest. Petrus Slangen, geboren in 1729 in Hoensbroek werd in 1773 bij een marteling genoemd als lid van de Bokkenrijders. Hij vluchtte als soldaat met een VOC-schip naar Nederlands-Indië, maar overleed aan boord van het schip. Zijn vrouw en kinderen hebben nooit geweten wat met hem gebeurd is. Leonardus Pijls, de man van Catharina Slangen uit Geverik, werd in de gevangenis in Valkenburg doodgemarteld, maar hij bekende niet dat hij Bokkenrijder was. In 1774 stierf Lins Schouteten, schoonzoon van Anna Slangen uit Neerbeek, in Valkenburg aan de galg. Hij zou als Bokkenrijder aan 20 diefstallen deelgenomen hebben. In 1775 werd ook een arrestatiebevel tegen haar zoon Dirk uitgevaardigd, maar die is niet gearresteerd. Vermoedelijk is hij op tijd gevlucht.
   −
De naam Slangen is een verkorting van des langen en betekent zoon van de lange. De naam werd voor 1800 ook vaak als Schlangen geschreven. In Maastricht en Gulpen is het voor 1750 vaak Slanghen. Ook na 1800 worden verschillende schrijfwijzen gebruikt, hoewel het dan meestal Slangen is. Een familie in Hoensbroek veranderde dat zelf rond 1850 in Slanghen. In Kerkrade werden Schlangen en Slangen tot 1900 door elkaar gebruikt. Zo stierf een kind dat geboren werd als Slangen drie jaar later als Schlangen.  
+
In de Franse tijd (1794-1814) waren er minstens 10 Slangen's in het Franse leger; vier van hen overleefden het niet. Hendrik, geboren in 1762 in Nuth was privaat dienaar van een overste van het 30e Regiment Infanterie. Hendrik overleed op Kerstavond 1805 in Kapovár (Hongarije). Zijn vrouw Rosa trok ook met het leger mee en ze kregen onderweg drie kinderen (in Tsjechië, Zuid-Duitsland en de Oekraïne). Na het overlijden van haar man ging Rosa met de kinderen terug naar Nuth.
In 2020 woonden in Nederland 1220 mensen met de naam Slangen, waarvan 90 % in Limburg en de rest voornamelijk in Brabant en Noord- en Zuid-Holland. Er waren er 246 met de naam Schlangen, die ook bijna allemaal in Limburg woonden. In België woonden 310 mensen met de naam Slangen, vooral langs de grens met Limburg. Die stammen bijna allemaal af van Nederlandse naamgenoten. In Duitsland wonen, veelal langs de grens met Nederland, ongeveer 100 mensen met de naam Slangen; de oorsprong van hen ligt altijd in Nederland. De naam Schlangen komt verspreid over het westen van Duitsland ongeveer 900 keer voor, maar meestal is er geen relatie met Nederland. In de Verenigde Staten wonen ongeveer 800 menssen met de naam Schlangen, bijna allemaal afkomstig uit Duitsland.
+
Joannes, een neef van Hendrik en geboren in Nuth in 1769, was ook soldaat onder Napoleon en stierf in 1808 in Noord-Italie. Christian, geboren in 1783 in Tervoorst (Nuth), moest eind 1813 in het leger van Napoleon. Hij woonde in Meerssen en had drie kleine kinderen. Hij overleed al na enkele maanden (30 jaar oud) in het ziekenhuis in Saarlouis, nadat hij daar op 30 december met koorts was opgenomen. Een half jaar later werd zijn vierde kind geboren. Jan Mathijs, geboren in 1787 in Doenrade, diende in 1813 een half jaar in het leger van Napoleon. Hij hield aan dit avontuur een vrouw uit de provincie Luik over. Nicolaas, geboren in 1789 in Nuth raakte bij de slag om Dresden in 1813 gewond, maar kwam toch weer thuis. Margarita Slangen, geboren in 1783 in Maastricht, trouwde in 1800 met een militair uit het Franse leger. Ze had met hem een zoon. Haar man sneuvelde bij Haïti en Margriet kreeg in 1807 een pensioen van de Franse staat toegekend. Haar broer Michael werd in 1814 beroepsmilitair in het Nederlandse leger. Hij vocht tegen de Fransen in de slag bij Waterloo (18 juni 1815). Daarna ging Michael naar Nederlands Indië, waar hij trouwde met de dochter van de rijkste man op het eiland Celebes.
Hoe verdienden ze de kost?
+
In de Eerste Wereldoorlog vochten leden van de familie Slangen in het Duitse en in het Belgische leger. Die oorlog was een ramp voor Willem Slangen, geboren in 1875 in Spekholzerheide. Hij werkte als stukadoor in Düsseldorf en trouwde daar in 1909 met een Duitse. In 1917 overleed zijn vrouw door honger en uitputting omdat er door de oorlog nauwelijks aan werk en voedsel was te komen. Willem ging met zijn vier kinderen, in de leeftijd van 2-7 jaar, te voet terug naar Kerkrade.  
Er zijn binnen de familie Slangen grote verschillen in beroep. Dat ging van straatmuzikant tot universiteitsprofessor en van burgemeester tot bedelaar. Tot ongeveer 1800 had het beroep van de meesten met landbouw te maken. Velen waren dagloner. Dat houdt in dat ze meestal genoeg grond en vee hadden voor het eigen gezin, maar dat ze wat bij verdienden door bij grote boeren te gaan werken. Anderen waren landbouwer. Dat betekent dat ze een eigen boerderij hadden en ook producten in de stad konden verkopen. Vaak hadden ze inwonende knechten en dienstmeisjes. Daarnaast had je nog pachters, die een hele grote boerderij gepacht hadden van b.v. een kasteelheer. Ze hadden veel personeel, maar vaak ging de boerderij na een aantal jaren naar een andere pachter. Vooral in Nuth, Hoensbroek en Schimmert hoorde Slangen vaak bij de welgestelde boeren. Enkelen waren zo rijk dat ze geld uitleenden maar er waren er ook bij die al hun rijkdom weer kwijtraakten en alles moesten verkopen om uit de schuld te komen. Rond 1800 kwamen ook beroepen als timmerman, kleermaker, wolspinner, schoenmaker en herbergier regelmatig in de familie voor. Vaak namen de kinderen het beroep van hun ouders over; zo waren er in Schinnen en omgeving rond 1800 vijf neven die allemaal wolspinner waren.
  −
De kinderen, jongens zowel als meisjes, gingen op jonge leeftijd (vaak als ze ongeveer 12 jaar waren) ergens bij een boer werken. Meestal woonden ze dan ook daar. Maar een boerenknecht had geen eigen slaapkamer en zelfs geen eigen bed. Ze sliepen meestal in de schuur of op een hooizolder. In de 19e eeuw gingen de meisjes voor ze trouwden vaak in grotere steden (Maastricht, Aken, Luik) werken. Vooral in Luik waren de leefomstandigheden erg slecht.
  −
De Maastrichtse tak van Slangen was vanaf 1600 tot hij rond 1750 uitstierf de rijkste tak van de familie. De meesten waren koopman, enkelen waren lakenfabrikant, apotheker en notaris. Eén was er schepen van Maastricht.
  −
In de 19e eeuw veranderde het snel door de opkomst van de mijnindustrie in Kerkrade en de aardewerk- en glasfabrieken van Regout in Maastricht. In 1850 komen we het eerste familielid als mijnwerker tegen; hij werkte in een mijn in Luik. Later zouden er vooral in de Kerkraadse tak nog velen volgen. Sommigen hadden hoge opzichtersfuncties.
  −
Ook waren velen van de Kerkraadse tak stukadoors; er was één gezin waar zeven kinderen stukadoor waren. Drie woonden er rond 1900 lange tijd in Düsseldorf; ze werkten er o.a. aan het Rathaus. Ook vanuit Sittard trokken er in die tijd velen voor langere tijd naar Duitsland om daar te werken in de steenindustrie of de bouw.
     −
In Spekholzerheide speelde de familie Slangen (Schlangen) begin 20e eeuw een belangrijke rol in het verenigingsleven. Toneel- en muziekverenigingen werden door hen opgericht en geleid. Ook in sportverenigingen waren ze actief, o.a als voetballer bij Juliana, in atletiekclubs, als wielrenner en natuurlijk in de duivensport. Enkelen verdienden de kost met muziek en speelden in bekende orkesten.
+
De Tweede Wereldoorlog werd het gezin van Pieter Slangen uit Lanaken fataal. Pieter, zijn vrouw en drie kinderen en een broer van Pieter besloten te vluchten toen de Duitsers België binnen vielen. Ze belanden in Thérousanne in Noord-Frankrijk, waar het hele gezin in de straten van de stad door bommenwerpers gedood werd. Ook tientallen anderen sneuvelden. Ook overleden twee verzetsmensen in de Tweede Wereld-oorlog. Sjeng Slangen overleed in 1945 in het concentratie-kamp Bergen-Belsen. Hij behoorde bij de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers (LO) in Limmel en werd in mei 1944 gearresteerd. En Jac Slangen, geboren in 1906, overleed in 1944 bij het illegaal slachten van een stier. Twee neven uit Kerkrade dienden in verschillende legers, één in het Duitse en één in het Belgische. En er waren ook enkele familieleden die na de oorlog in een interneringskamp terecht kwamen omdat ze NSB-lid waren. Niemand van hen werd echter veroordeeld. Ook aan Duitse kant sneuvelden leden van de familie Slangen in de oorlog. Daar waren ook enkele fanatieke aanhangers van de Nazi’s bij.
Een aantal leden van de familie Slangen had functies in het bestuur. De eerste was Petrus die rond 1660 schepen van Maastricht was. Balthasar Slangen was rond 1720 stadhouder (vergelijkbaar met burgemeester) van Gulpen en Margraten. Rond 1770 was Thomas Slangen schepen van Hoensbroek. In de 19e eeuw waren er in Nuth en Hoensbroek verschillende Slangen (in Hoensbroek Slanghen) lid van de gemeenteraad en wethouder. Egidius Slanghen was bijna 30 jaar lang burgemeester van Hoensbroek en ook nog een aantal jaren van Voerendaal. Na 1900 waren er ook raadsleden en wethouders in Kerkrade, Schaesberg, Nuth, Heer, Amby en Maastricht.
  −
Er waren natuurlijk ook een aantal religieuzen in de familie. Een studie voor priester of intreden in een klooster was in de 17e en 18e eeuw alleen voor kinderen van rijkere families weggelegd. In de Gulpense tak zijn er twee geweest die in kloosters in Brussel en Maaseik zaten. Na 1900 zijn vier priesters bekend. Drie waren broers van elkaar en de vierde was missionaris in Congo. Ook waren er enkele kloosterzusters; een ervan zat in kloosters in Krakau en Linz .
     −
Er waren ook een aantal leden van de familie Slangen die in de gevangenis terecht kwamen. Enkelen zaten een half jaar vast vanwege geweld tegen anderen. Eentje zat hiervoor zelfs drie keer een half jaar vast. Een ander zat een jaar in de bak vanwege smokkelen. Godfried Willem, een broer van de stamvader van de Kerkraadse tak, zat rond 1860 zelfs 20 jaar in de gevangenis in Leeuwarden vanwege een mislukte roofoverval in Valkenburg, samen met drie anderen. Ze werden ter dood veroordeeld, maar kregen gratie en kwamen er met 20 jaar cel vanaf.
+
Zef Slangen, geboren in 1906 in Kerkrade, ging als beroepsmilitair naar Nederlands Indië. In de oorlog zat hij daar in een Jappenkamp. Jacob, geboren in 1881 in Sittard ging ook als militair naar Indië en trouwde daar met een Indische vrouw. Hij stierf in 1945 in een Japans kamp. En Elisa Slangen, geboren in 1913 in Amby, zat met man en kind 3,5 jaar in Japanse kampen.  
De naam Slangen kwam in de 14e en 15e eeuw bij adelijke families in de omgeving van Gent en Rijsel voor. In de 15e eeuw woonden in en rond Antwerpen veel naamgenoten; meestal werd de naam geschreven als sLangen. In de St. Bavo in Gent hangt een schilderij uit het begin van de 16e waarop Amelberga sLangen te zien is met haar 31 (!) kinderen. In de 16e eeuw woonde in Breda een Wouter Slangen. Een nakomeling van hem, Gherit Slangen, woonde in 1573 in Sittard. In Susteren woonde rond 1600 ook een familie Slangen/Schlangen, die nu nog in heel Midden-Limburg te vinden is. Of die van deze Gherit afstammen is onbekend. In Dordrecht trouwde in 1669 de schipper Huijbert Slangen uit Susteren. Afstammelingen van Huijbert woonden eeuwenlang in de Betuwe. In de omgeving van Hechtel (B) en Heinsberg (D) woonden er vanaf ca 1650 ook veel Slanghen en Schlangen waarvan de afkomst ook niet duidelijk is. Ook in Luxemburg woonden vanaf die tijd een aantal generaties met de naam Slangen. Deze kroniek gaat alleen over degenen, waarvan bewezen is dat hun oorsprong in Nuth ligt.
     −
De naam Slangen is een verkorting van des langen en betekent zoon van de lange. De naam werd voor 1800 ook vaak als Schlangen geschreven. In Maastricht en Gulpen is het voor 1750 vaak Slanghen. Ook na 1800 worden verschillende schrijfwijzen gebruikt, hoewel het dan meestal Slangen is. Een familie in Hoensbroek veranderde dat zelf rond 1850 in Slanghen. In Kerkrade werden Schlangen en Slangen tot 1900 door elkaar gebruikt. Zo stierf een kind dat geboren werd als Slangen drie jaar later als Schlangen.
+
Het mijnwerkersvak kostte velen het leven. De eerste die verongelukte was de man van Catharina Slangen (geboren in 1797 in Schimmert). Hij vond de dood in 1845 in een mijn in Ougrée (B). De eerste Slangen verongelukte in 1890 in de mijn Nordstern in Merkstein (D). Lodewijk Slangen uit Kaalheide verloor een zoon, een kleinzoon en een neef in de mijn. De eerste, geboren in 1880, verongelukte in 1916 in de Willem-Sophia, de tweede is geboren in 1890 en verongelukte in 1919 in de Domaniale mijn. En de laatste, geboren in 1922, verongelukte in 1963 in de Julia in Eygelshoven.
In 2020 woonden in Nederland 1220 mensen met de naam Slangen, waarvan 90 % in Limburg en de rest voornamelijk in Brabant en Noord- en Zuid-Holland. Er waren er 246 met de naam Schlangen, die ook bijna allemaal in Limburg woonden. In België woonden 310 mensen met de naam Slangen, vooral langs de grens met Limburg. Die stammen bijna allemaal af van Nederlandse naamgenoten. In Duitsland wonen, veelal langs de grens met Nederland, ongeveer 100 mensen met de naam Slangen; de oorsprong van hen ligt altijd in Nederland. De naam Schlangen komt verspreid over het westen van Duitsland ongeveer 900 keer voor, maar meestal is er geen relatie met Nederland. In de Verenigde Staten wonen ongeveer 800 menssen met de naam Schlangen, bijna allemaal afkomstig uit Duitsland.
     −
'''<big>'''Hoe verdienden ze de kost?'''</big>
  −
'''
  −
Er zijn binnen de familie Slangen grote verschillen in beroep. Dat ging van straatmuzikant tot universiteitsprofessor en van burgemeester tot bedelaar. Tot ongeveer 1800 had het beroep van de meesten met landbouw te maken. Velen waren dagloner. Dat houdt in dat ze meestal genoeg grond en vee hadden voor het eigen gezin, maar dat ze wat bij verdienden door bij grote boeren te gaan werken. Anderen waren landbouwer. Dat betekent dat ze een eigen boerderij hadden en ook producten in de stad konden verkopen. Vaak hadden ze inwonende knechten en dienstmeisjes. Daarnaast had je nog pachters, die een hele grote boerderij gepacht hadden van b.v. een kasteelheer. Ze hadden veel personeel, maar vaak ging de boerderij na een aantal jaren naar een andere pachter. Vooral in Nuth, Hoensbroek en Schimmert hoorde Slangen vaak bij de welgestelde boeren. Enkelen waren zo rijk dat ze geld uitleenden maar er waren er ook bij die al hun rijkdom weer kwijtraakten en alles moesten verkopen om uit de schuld te komen. Rond 1800 kwamen ook beroepen als timmerman, kleermaker, wolspinner, schoenmaker en herbergier regelmatig in de familie voor. Vaak namen de kinderen het beroep van hun ouders over; zo waren er in Schinnen en omgeving rond 1800 vijf neven die allemaal wolspinner waren.
  −
De kinderen, jongens zowel als meisjes, gingen op jonge leeftijd (vaak als ze ongeveer 12 jaar waren) ergens bij een boer werken. Meestal woonden ze dan ook daar. Maar een boerenknecht had geen eigen slaapkamer en zelfs geen eigen bed. Ze sliepen meestal in de schuur of op een hooizolder. In de 19e eeuw gingen de meisjes voor ze trouwden vaak in grotere steden (Maastricht, Aken, Luik) werken. Vooral in Luik waren de leefomstandigheden erg slecht.
  −
De Maastrichtse tak van Slangen was vanaf 1600 tot hij rond 1750 uitstierf de rijkste tak van de familie. De meesten waren koopman, enkelen waren lakenfabrikant, apotheker en notaris. Eén was er schepen van Maastricht.
  −
In de 19e eeuw veranderde het snel door de opkomst van de mijnindustrie in Kerkrade en de aardewerk- en glasfabrieken van Regout in Maastricht. In 1850 komen we het eerste familielid als mijnwerker tegen; hij werkte in een mijn in Luik. Later zouden er vooral in de Kerkraadse tak nog velen volgen. Sommigen hadden hoge opzichtersfuncties.
  −
Ook waren velen van de Kerkraadse tak stukadoors; er was één gezin waar zeven kinderen stukadoor waren. Drie woonden er rond 1900 lange tijd in Düsseldorf; ze werkten er o.a. aan het Rathaus. Ook vanuit Sittard trokken er in die tijd velen voor langere tijd naar Duitsland om daar te werken in de steenindustrie of de bouw.
  −
In Spekholzerheide speelde de familie Slangen (Schlangen) begin 20e eeuw een belangrijke rol in het verenigingsleven. Toneel- en muziekverenigingen werden door hen opgericht en geleid. Ook in sportverenigingen waren ze actief, o.a als voetballer bij Juliana, in atletiekclubs, als wielrenner en natuurlijk in de duivensport. Enkelen verdienden de kost met muziek en speelden in bekende orkesten.
  −
Een aantal leden van de familie Slangen had functies in het bestuur. De eerste was Petrus die rond 1660 schepen van Maastricht was. Balthasar Slangen was rond 1720 stadhouder (vergelijkbaar met burgemeester) van Gulpen en Margraten. Rond 1770 was Thomas Slangen schepen van Hoensbroek. In de 19e eeuw waren er in Nuth en Hoensbroek verschillende Slangen (in Hoensbroek Slanghen) lid van de gemeenteraad en wethouder. Egidius Slanghen was bijna 30 jaar lang burgemeester van Hoensbroek en ook nog een aantal jaren van Voerendaal. Na 1900 waren er ook raadsleden en wethouders in Kerkrade, Schaesberg, Nuth, Heer, Amby en Maastricht.
  −
Er waren natuurlijk ook een aantal religieuzen in de familie. Een studie voor priester of intreden in een klooster was in de 17e en 18e eeuw alleen voor kinderen van rijkere families weggelegd. In de Gulpense tak zijn er twee geweest die in kloosters in Brussel en Maaseik zaten. Na 1900 zijn vier priesters bekend. Drie waren broers van elkaar en de vierde was missionaris in Congo. Ook waren er enkele kloosterzusters; een ervan zat in kloosters in Krakau en Linz .
     −
Er waren ook een aantal leden van de familie Slangen die in de gevangenis terecht kwamen. Enkelen zaten een half jaar vast vanwege geweld tegen anderen. Eentje zat hiervoor zelfs drie keer een half jaar vast. Een ander zat een jaar in de bak vanwege smokkelen. Godfried Willem, een broer van de stamvader van de Kerkraadse tak, zat rond 1860 zelfs 20 jaar in de gevangenis in Leeuwarden vanwege een mislukte roofoverval in Valkenburg, samen met drie anderen. Ze werden ter dood veroordeeld, maar kregen gratie en kwamen er met 20 jaar cel vanaf.
      
<big>'''Gesneuveld, verongelukt, vermoord.'''</big>
 
<big>'''Gesneuveld, verongelukt, vermoord.'''</big>
Regel 169: Regel 158:  
1971 Jean Crombag, zoon van Hubertina Slangen uit Schimmert, verongelukt in Tunesie, 21 jaar oud.
 
1971 Jean Crombag, zoon van Hubertina Slangen uit Schimmert, verongelukt in Tunesie, 21 jaar oud.
    +
==Externe Links==
 +
De genealogie is als boek (223 bladzijden) verkrijgbaar via
 +
https://www.boekenbestellen.nl/boek/slangen-schlangen-slanghen/9789464431438
 +
Het boek is te leen in de bibliotheek in Maastricht (Centre Ceramique)
   −
 
+
Genealogische gegevens van de tak Nuth zijn te vinden in de genealogie Slangen (Nuth) van Harry Luijten op deze website.
 
  −
 
  −
 
  −
 
  −
 
  −
 
  −
 
  −
 
  −
 
  −
 
  −
 
  −
 
  −
 
  −
 
  −
 
  −
 
  −
 
  −
 
  −
 
  −
 
  −
 
  −
 
  −
==Externe Links==
  −
*[http://www.kroniekslangen.nl Kroniek Slangen]
 
35

bewerkingen