Offenbeek

Uit Genealogie Limburg Wiki
Versie door Loe Giesen (overleg | bijdragen) op 3 sep 2008 om 12:03 (→‎Externe links)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Algemene informatie

Offenbeek, detail van de wegenkaart van de gemeente Beesel, 1901. De Keulseweg was toen nog een rijksweg.

Offenbeek (dialectuitspraak: Óffebek) is een buurtschap in de gemeente Beesel, voor het eerst genoemd in 1294. Eind 19e eeuw maakte de gemeenschap een grote groei mee onder invloed van de kleiwarenindustrie (vooral dakpannen en gresbuizen).

Vanaf 1 oktober 1956 gold de spoorlijn Roermond-Nijmegen als de grens tussen de parochie van de H. Sint Lambertus te Reuver en het rectoraat Offenbeek. Dit rectoraat werd op 14 december 1974 verheven tot een zelfstandige parochie, die door latere uitbreidingen het grootste inwoneraantal heeft van de gemeente Beesel. De parochie Onbevlekt Hart van Maria te Offenbeek wordt meestal kortweg Fatima-parochie genoemd.

De vroegste vermelding van Offenbeek dateert uit 1294 in de persoon van Ge­rardus van Offenbeck, scholtis van Ven­lo en ambt­man van Krieckenbeck. In een akte uit 1382 is voor het eerst sprake van Of­fen­bec als plaats. Hier­mee werd in die tijd een aan­zien­lijk gro­ter gebied aan­geduid dan tegenwoordig, dat zich uit­strekte tot aan de Maas. Zo lag ook de On­der­ste Hof in 1427 in Offenbeck, drie jaar later Of­fen­beick ge­noemd. Hetzelfde gold voor die moilen tot Offenbeeck (1403) of Offenbecke (1407), die tot de Hof te Leeu­wen behoorde. De molenaar van de­ze wa­termolen woon­de waarschijnlijk in een boerderij­tje be­neden aen den berge (1440), eigendom van de On­derste Hof. In la­te­re akten wordt het gehucht o.a. Of­fer­beick (1541) Oeffer­beeck (1549), Offenberg (1578), Oef­fenbeck (1580), Oo­fen­broick (1590) en Of­fenbeckh (1598) ge­noemd.

Op 13 augustus 1567 verkochten Tilman en Kuen Noen, de klein­kinderen van Teel Noen, hun boerderij te Of­fen­beck gelegen naast de hoeve van de Kruis­broe­ders aan Pe­ter Dorssers en diens vrouw Le­ni­cken. In 1593 ver­kocht Her­man Kremer met toe­stem­ming van zijn vrouw Thrinc­ke zijn huis en hof te Of­fen­beck, ge­legen tussen de twee open­bare wegen en grenzend aan de landerijen van de Klaas­hof, aan Wil­helm Reut­ters (de molenaar van Ronc­ken­stein) en diens vrouw Aeletgen.

Op 2 juni 1698 verkochten Cornelis Jacquet en Wil­lem Hen­drick als voogden van Elisa­beth Janssen, de min­der­ja­ri­ge dochter van wijlen Hendrick Jans­sen, een half huis met toebehoren te Of­fen­beck ge­le­gen aan Gerit Jans­sen en diens vrouw Elisabeth Ruy­vers. Mischien be­treft het hier de voorganger van de witge­pleisterde wo­ning van 'Sjeng van Siep', in 1781 eigendom van Wil­lem Janssen junior.

De erfgenamen van wijlen Willem Stoffers verkochten in no­vember 1721 hun vervallen huis te Offenbeeck ge­le­gen aan Corst Vosbeck en Neesken Croonen.

Op 26 mei 1766 werd de openbare verkoop aange­kon­digd van de nalatenschap van Lennard Thijssen, waar­on­der diens huis en hof te Offenbeck. Onbe­kend is, of deze ver­koop ook doorging; in 1781 was Willem Thijs­sen eigenaar van het huis genaamd den Ki­vit.

De aanleg van de spoorlijn in 1865 en de bouw van fa­briek­complexen tussen Reuver en Offenbeek vanaf ca. 1890 waren er de voor­naam­ste oorzaken van dat Of­fen­beek geografisch geïso­leerd raakte van de an­de­re kerkdor­pen.

Het ligt niet voor de hand dat het toponiem iets te ma­ken heeft met een beek. Niet al­leen de ou­dere schrijfwijzen wijzen op een uitgang 'beck'; ook nu nog wordt de plaatsnaam in het dialekt uit­ge­spro­ken als 'óf­febek' (vergelijk o.a. Hinsbeck, Kriec­kenbeck, Wal­beck). Mo­ge­lijk is de uitgang van het woord ver­want aan het La­tijn­se 'bac­cinum': bek­ken of schaal. Voor het eer­ste gedeelte van het woord behoren associa­ties met 'open' (Oudhoogduits 'offon') tot de mo­ge­lijk­heden. Het meest voor de hand liggend is een betekenis 'open vlak­te'.

De Fransman Tranchot en de Duitser Von Müffling no­teer­den de plaats­naam in het begin van de 19e eeuw ten on­rechte als Of­fenberg.

Externe links