Landrentmeester-generaal

Uit Genealogie Limburg Wiki

De landrentmeester-generaal van Gelder was een ambtenaar op gewestelijk niveau. Hij was sedert de zestiende eeuw de provinciale ontvanger van de domeingoederen en de beden. De bestanddelen van de domeingoederen-landerijen, cijnzen, tienden en tollen werden beheerd door de rentmeesters van de ambten (bestuursdistricten), door tollenaars en andere rekenplichtigen. De overschotten van hun rekeningen kwamen in de kas van de landrentmeester-generaal terecht. Uit deze kas betaalde de landrentmeester de salarissen van de leden van het Hof van Gelder en de Gelderse Rekenkamer en allerlei reparaties aan overheidsgebouwen.

De beden werden door de Staten van Gelre incidenteel, na de splitsing van het hertogdom in noord en zuid rond 1590, door de Staten van het Overkwartier jaarlijks ingewilligd. Voor de beden voerde de landrentmeester-generaal (in tegenstelling tot de domeinen) de administratie van de totale inkomsten, die door de lagere ontvangers werden binnengebracht, en van de uitgaven. De bedeopbrengsten werden vooral aan militaire voorzieningen besteed. Hij mocht de administratie en de kas van de domeinen en beden niet vermengen. Hij diende dan ook voor beide een afzonderlijke rekening in bij de Gelderse Rekenkamer.

Sedert 1601 inde de landrentmeester-generaal tevens de onraadspenningen, de gelden die door de Staten van het Overkwartier van Gelder ter dekking van hun uitgaven werden geheven volgens het omslagstelsel van de bede. Deze gelden mocht hij alleen na mandaat van de Staten besteden.

De landrentmeester-generaal beheerde in de zeventiende eeuw aldus drie verschillende kassen en hij verantwoordde zijn beheer jaarlijks in drie verschillende rekeningen: de rekening van de domeinen en de rekening van de beden, die hij bij de Gelderse Rekenkamer inzond, en de rekening van de onraadspenningen die door de Staten van het Overkwartier werd gecontroleerd.

In september 1702 werd aan het begin van de Spaanse successie-oorlog het grootste gedeelte van het Overkwartier van Gelder door Staatse troepen veroverd. Het Overkwartier was nu een generaliteitsgebied van de Republiek der Verenigde Nederlanden. De Staten van het Overkwartier kwamen nog wel bijeen, maar zij willigden sedert 1703 geen beden meer in, noch konden zij onraadspenningen heffen. De beden en onraadspenningen werden voortaan door besluit van de Raad van State geheven en door de landrentmeester geïnd.

Aan het einde van de Spaanse successie-oorlog werd het Overkwartier door de opeenvolgende verdragen van Utrecht, Rastadt en Baden en door het Barrièretraktaat verdeeld tussen Pruisen, Oostenrijk en de Republiek. De Republiek behield de stad Venlo, de heerlijkheid Stevensweert en het grootste gedeelte van het ambt Montfort, die sedert 1716 het Staats Overkwartier van Gelder vormden. De functie van landrentmeester-generaal bleef bestaan. In 1717 werd een Hof van Gelder te Venlo voor het Staatse gebied opgericht, maar een apart statencollege, zoals in het Pruisische en Oostenrijkse gedeelte, werd niet ingesteld.

Na 1716 machtigde de Raad van State jaarlijks de landrentmeester-generaal om het bede-aandeel van het Staats Overkwartier te innen. De landrentmeester beheerde nu ook de domeingoederen te Venlo, voornamelijk tienden, die tevoren waarschijnlijk onder de rentmeester van het ambt Krickenbeck ressorteerden. De rekening van de landrentmeester-generaal werd door de Generaliteits Rekenkamer te 's-Gravenhage afgehoord.

In 1753 werden de kerspels, dit waren de plattelandsgemeenten, en de stad Venlo gelast om hun schulden te laten registreren bij de landrentmeester-generaal. Vervolgens kregen de kerspels en de stad Venlo een permanente kwijtschelding van een gedeelte van hun contingent in de bede, namelijk 1% van hun schuldenlast. Dit kwijtgescholden bedrag moest jaarlijks worden besteed om schulden af te lossen. De landrentmeester moest de aflossingen in zijn rekening aangeven, waardoor hij een controlerende functie ten aanzien van de financiën van de kerspels en de stad Venlo kreeg.

Het archief van de landrentmeester-generaal bevat bescheiden van vier opeenvolgende generaties, te weten van Ernestus Albertus van Aefferden (1647-1704), Franciscus Adam van Aefferden (1684-1753), die tevens eerst presiderende raad van het Hof van Gelder te Venlo was, van Ernestus Josephus Franciscus van Aefferden (1724-1787) en van Edmundus Hieronymus Ruijs (1759-1834) die met een dochter van laatstgenoemde Van Aefferden was gehuwd.