Koster

Uit Genealogie Limburg Wiki
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Algemene informatie

De koster (Latijn: meestal custos of custodis campi, soms aedituus) speelde door de eeuwen heen een prominente rol. Voor genealogen is het goed om bij het interpreteren van de registers de naam van de plaatselijke koster te kennen, daar deze bij afwezigheid van andere getuigen vaak optrad als doopgetuige.

Het ambt van koster wordt gewoonlijk aangeduid als kosterij. De koster werd normaliter aangesteld door de pastoor, schepenen en kerkmeesters en met voorweten van de geërfden (Kessel, 1608). Uitzonderingen op deze regel waren er natuurlijk genoeg. Zo verklaarde Adolf, hertog van Gelder, in 1465 dat de magistraat van Venlo op zijn verzoek en om hem te gelieven, Willem, zoon van zijn dienaar Johan van Kessel, had aangesteld als koster van de parochiekerk; hij verzekerde dat hij noch zijn nakomelingen enig recht aan de kosterij zouden hebben.
Ook zien we de kosterij plaatselijk opduiken als leengoed (Mulbracht, 1601). In Beesel werd in 1628 zelfs een minderjarige beleend met de custerije; zijn vader Jan van Gratum legde de leeneed voor hem af. De naburen waren niet blij met de nieuwe koster en beklaagden zich er al snel over dat hij zijn koeien en schapen op het kerkhof bracht om daar te weiden. De graven werden hierdoor beschadigd waardoor ze vrijwel onherkenbaar waren. Ook moest de "somer" als vanouds door de koster worden opgehaald, en niet naar diens eigen goeddunken, zoals de afgelopen twee jaar was gebeurd.
Voor de aanstelling van Meuwis van Stockem als koster van de parochiekerk te Asselt in 1630 was zelfs koninklijke goedkeuring nodig.

De koster had heel wat taken en bevoegdheden, waaronder:

  • het luiden van de klokken (als klokkenluider of jubilarius; soms werd dit gedaan door zijn vrouw als jubilaria).
  • het helpen bij het opdragen van de H. Mis en doopplechtigheden. In testamenten en bij de stichting van een jaargetijde werden soms expliciete bedragen genoemd voor pastoor en koster (Swalmen, 1697). Voor een jaargetijde ontving de pastoor 'zoals van ouds gebruikelijk'4 schelling en de koster 2 schelling (Beesel, 1770).
  • het begraven van de overledenen (Beesel, 1759)
  • het panden van dieren en bijenkorven bij overtredingen (Swalmen, 1554). In beslag genomen dieren werden vaak openbaar verkocht, waarna de opbrengst (gedeeltelijk) naar de kerk ging.

De koster kreeg zijn inkomsten niet alleen voor zijn werkzaamheden. De kosterij ontving ook geld en goederen (vaak granen) in de vorm van erfpachten. De meeste kosterijen bezaten daarnaast land dat werd verpacht.

Het ambt van koster sloot andere bezigheden niet uit. Zo was Johan in der Schurt in 1600 gelijktijdig koster en gerechtsschrijver van Elmpt. Albert Meuter, koster van Swalmen, wordt in de 18e eeuw ook vermeld als timmerman, schoolmeester en borgemeester. Koster Jan Meuter te Beesel zorgde in 1790 niet alleen voor de miswijn maar had daarnaast een drinkgelegenheid.

In 1727 had Swalmen overigens een 'kosterin'. De kinderen van de koster worden soms apart aangeduid als filius aeditui en filia aeditui (Beesel, 1787), ook als filius custodis en filia custodis (Beesel, 1793).

Verwante familienamen

Afgeleid van het beroep van koster is de familienaam Custers, die vooral in Limburg veel voorkomt.

Lijsten van kosters en de parochies waarin ze werkzaam waren


Bunde: Bartholomeus Joannes, + Bunde 29.2.1784. Vanaf 1717 is hij in Bunde regelmatig als leenpeter in de parochie Bunde, waar hij in 1719 benoemd wordt als koster. Parochie Archief Bunde. Op het feest van onbevlekte ontvangenis van Maria in het jaar 1719 is Joannes Bartholomeus benoemd als koster. Na zijn dood nam zijn zoon Petrus Leonardus Bartholomeus * Bunde 2.8.1731 + Bunde 9.7.1815 het kosterschap over.