Voerstreek

Uit Genealogie Limburg Wiki

De Voerstreek is een klein tweetalig gebied ten noordoosten van de provincie Luik met 4200 inwoners. Het is een deel van de Belgische provincie Limburg, en omvat een zestal dorpen, die sinds 1977 de gemeente Voeren vormen. Het is sinds 1963 Nederlands-talig gebied, met Frans-talige faciliteiten.
Alhoewel het gebied behoort tot de Belgische provincie Limburg, grenst het aan geen enkele andere Belgisch-Limburgse gemeente. Het is in het zuiden geheel omsloten de Waalse gemeenten Visé, Dalhem, Aubel en Plombières in de de grotendeels Waalse provincie Luik. In het noorden grenst het aan de Nederlandse provincie Limburg, meer precies de gemeenten Eijsden, Margraten en Gulpen-Wittem. Ten oosten van Voeren situeert zich een gebied dat in Vlaanderen de Platdietse streek wordt genoemd, waar Frans de officiële voertaal is van de overheid, maar waar nog steeds een overgangsdialect tussen het (Ripuarische) Duits en het (Nederfrankische) Nederlands overleeft.

Geschiedenis en geografie

De Voerstreek is een Limburgse exclave in het land van Overmaas, de rest van een groter Limburgs-talig gebied, dat zich vroeger verder naar het zuiden uitstrekte. Het tweetalige Graafschap Dalhem en het oude Hertogdom Limburg, waarvan de grootste helft altijd Limburgstalig was geweest, zijn pas vanaf de Franse tijd in de provincie Luik geïncorporeerd. De verfransing is in het land van Overmaas tot aan de omgeving van Aken al sinds de onafhankelijkheid van België in 1839 geleidelijk gaande, vooral als reactie op de eerste en de tweede wereldoorlog, maar had veertig jaar geleden de grens met Nederland en ook met Duitsland nog niet volledig bereikt.

In de Voerstreek liggen een zestal dorpen plus veel kleine gehuchten, die tezamen de gemeente Voeren vormen. De streek bestaat uit een landschappelijk fraai, laag heuvelland met bijbehorende dalen, waar doorheen twee zijriviertjes van de Maas stromen, de Voer en de Gulp Vier Voerdorpen wateren af op de Voer, net als de Nederlandse dorpen Mheer en Noorbeek. Teuven en Remersdaal wateren echter af op de Gulp. Geografisch en ook historisch horen deze twee laatste plaatsen niet tot de Voerstreek in strikte zin.
De Berwijn is voorts een riviertje dat oostelijk van Voeren ontspringt, zuidelijk van de gemeente stroomt en tenslotte in bij het Voerense dorp Moelingen in de Maas uitmondt.

Hoewel de streek niet tot de echte Ardennen gaat in het zuiden over en maakt in feite deel uit van het Land van Herve, net als het zuid-oosten van de Nederlandse provincie Limburg. In dit gebied ligt ook het hoogste punt van het Nederlandstalig landsdeel: het zuidoostelijke dorp Remersdaal op 287 m hoogte.

Land van Overmaas

De Voerstreek ligt als enige gebiedsdeel van Belgisch Limburg rechts van de rivier de Maas. Ook historisch heeft het tot de Franse tijd altijd tot het Land van Overmaas behoord, respectievelijk deel uitmakend van het Graafschap Dalhem voor het westelijk en het middendeel, met de dorpen Moelingen, 's-Gravenvoeren, Sint-Martens-Voeren en tot 1251 ook Sint-Pieters-Voeren, en van het Hertogdom Limburg voor de meest oostelijke plaatsen Teuven en Remersdaal. Het Graafschap Dalhem heette oorspronkelijk zelf Voeren en werd vanuit 's-Gravenvoeren bestuurd, tot de graaf een burcht bouwde in Dalhem. Het gebied is van oudsher Limburgstalig.

De oude interne grens wordt nog weerspiegeld in het dialect, dat in Teuven en Remersdaal al tot de overgangsdialecten tussen het Limburgs en het Ripuarisch behoort.

Naam

Men zou kunnen denken dat de naam van de gemeente Voeren met zijn uitgang -en een collectivum is, omdat deze gemeente in 1977 door gemeentelijke herindeling is ontstaan, uit onder meer 's-Gravenvoeren, Sint-Martens-Voeren en Sint-Pieters-Voeren. Toch is dat niet het geval, al verwijzen al deze toponiemen uiteraard naar het riviertje de Voer. Volgens de taalkundige dr. Ad Welschen is zo'n uitgang bij Limburgse plaatsnamen die aan een water of riviertje zijn ontleend, niet ongebruikelijk. Overschrijden we vanuit Voeren noordwaarts de landsgrens, dan komen we al snel in de Nederlandse gemeente Gulpen-Wittem met de plaatsen Gulpen en Mechelen, waar respectievelijk dienovereenkomstig het riviertje de Gulp en de Mechel ter plekke uitmonden in de Geul. Even ten oosten van Sittard ligt er in de gemeente Selfkant (D.) het kerkdorp Saeffelen, genoemd naar de Safelbeek, waarvan ook weer de naam Selfkant is afgeleid. Een andere plaatsnaam, Millen in de Selfkant, is zo ook afgeleid van meel, een laag gebied of moeras. Nog meer naar het noorden vinden we het dorp Swalmen, sinds kort onderdeel van de gemeente Roermond. Swalmen dankt zijn naam aan het riviertje de Swalm (rivier), dat evenals de Roer weer een zijriviertje van de Maas is. In al deze gevallen is de naam op analoge wijze gevormd aan die van Voeren. Merk ten slotte op, dat de naam van de Midden-Limburgse fusiegemeente Roerdalen (een samenvoeging van Melick, Herkenbosch, Vlodrop en Ambt Montfort) dezelfde uitgang -en vertoont, hetgeen ook hier geen meervoudsuitgang is. Deze naamgeving is overigens niet typisch Limburgs, vergelijk plaatsnamen als Dongen, Dommelen, Diessen en Rhenen.

De taalkwestie

Om de Voerstreek is de afgelopen veertig jaar veel te doen geweest vanwege de taalproblematiek. Officieel is zij Nederlandstalig met faciliteiten voor de Franstaligen. Oorspronkelijk, en door de meeste inwoners nog steeds, worden dialecten gesproken die men tot het Limburgs moet rekenen. De overheveling van de streek van de provincie Luik naar de provincie Limburg bij de vastlegging van de taalgrens in 1963 zou resulteren in lokaal politiek gekrakeel dat in de jaren tachtig zelfs een nationale dimensie kreeg en in 1987 tot de val van de federale regering leidde.

Suprematie van het Frans

Toen de Zuidelijke Nederlanden achtereenvolgens onder Spaans, Oostenrijks en Frans gezag stonden moest men Frans kennen om hogerop te komen. De taal van adel in Vlaanderen was (en is soms nog) Frans. Het hogere sociale leven in Vlaanderen was Frans. Hoewel het Nederlands de grootste taal van België is, werd de eerste Nederlandstalige rede in het Belgische parlement pas gevoerd in 1869 onder luid gelach en gejoel van de Franstaligen. Een eeuw later waren de verhoudingen tussen beide categorieën taalgebruikers weliswaar formeel en statutair gewijzigd, maar daarmee was de gelijkberechtiging van het Nederlands nog niet overal en altijd een natuurlijk gegeven, met name niet in de taalgrensgebieden en rond Brussel.


Administratieve Verwaalsing

Voor de officiële vaststelling van de taalgrens (1962) hoorde de Voerstreek bij de Waalse provincie Luik. Vanaf 1963 maakte het gebied deel uit van de Belgische provincie Limburg; in tegenovergestelde richting werd destijds de qua inwonertal dubbel zo grote gemeente Bitsingen overgeheveld, die voorheen deel uitmaakte van de Vlaamse provincie Limburg en nu tot Luik behoort. We moeten echter bedenken, dat deze provincie Luik pas door de Fransen in 1795 is gecreëerd en dat het noordoosten daarvan nooit Franstalig was geweest, maar Limburgs en Platdiets sprak.

Bestuurlijke indeling van de Nederlanden door de Fransen

In de periode van de Oostenrijkse Nederlanden was het tweetalige, maar voor 3/5 Limburgs sprekende oude Hertogdom Limburg nog geheel intact, inclusief het Graafschap Dalhem.
Het waren de Franse bezetters die in 1794 de grens bepaalden waarmee het grootste deel van het Graafschap Dalhem en het Hertogdom Limburg werd ingedeeld bij het departement van de Ourthe, de latere provincie Luik. Het kleinere noordelijke deel brachten zij onder bij het departement van de Beneden-Maas, dat de basis zou vormen voor de latere provincies Belgisch en Nederlands Limburg. De Franse tijd heeft welgeteld twintig jaar geduurd, maar zij heeft de staatkundige vorm van de beide provincies Limburg en die van Luik vrijwel volledig bepaald. Het was in deze tijd dat de Voerstreek bij de latere provincie Luik kwam. In feite brachten de Fransen zo ook de scheiding aan tussen de Overmase gebieden Voerstreek, Platdietse streek en het huidige kanton Eupen enerzijds, en de rest van de Limburgse gewesten anderzijds.

Men kan zich afvragen waar de Fransen het recht vandaan haalden om de interne kaart van het latere België te tekenen, en eveneens, waarom die tot 1963 zo moest worden gerespecteerd. Het antwoord op de eerste vraag is dit. De Fransen waren geavanceerde ontwerpers van bestuurlijke administratie en zij dachten in puur geografische termen. Zij vergrootten systematisch hun rijk, zoals de Romeinen dat al voor hen hadden gedaan.
De Franse revolutionaire veroveraars wilden een logische en overzichtelijke bestuurlijke administratie en wilden waar dat maar mogelijk was afrekenen met het Ancien Régime, haar instellingen, indelingen en grenzen. Een departement moest voldoende omvang hebben en naar een aardrijkskundig gegeven worden genoemd, bij voorkeur naar iets onveranderlijks als een rivier, om elke herinnering aan een hertogdom, graafschap of heerlijkheid te vermijden. Dit hadden ze eerder ook in Frankrijk zo gedaan.

Met zoiets bijkomstigs als niet-Franse taal en cultuur hielden zij zich niet bezig. De lokale taal speelde bij de herindeling in departementen geen rol. De bevolking in de Voerstreek sprak een Limburgs dialect, zeer vergelijkbaar met dat in het grootste deel van Nederlands Limburg, en de plaatselijke notabelen beheersten meestal het Frans omdat de bestuurstaal in de Zuidelijke Nederlanden al eeuwenlang het Frans was.

Koning Willem I

Op de tweede vraag kan het antwoord gedeeltelijk luiden als volgt. Koning Willem I van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden heerste als een absoluut monarch over zijn nieuwe koninkrijk voerde een sterk taalbeleid. De universiteiten in Vlaanderen werden onder zijn bewind Nederlandstalig, zeer tegen de zin van verfranste burgerij. De nieuwe koning wilde als verlicht despoot enkele hervormingen uit de Franse Tijd handhaven: een gecentraliseerd bestuur met een hofcultuur, waarin functies voor gunstelingen als hoffunctionaris, investeren in industrie en infrastructuur. De taal van het hof was het Frans, de wetgeving werd in het Frans en het Nederlands afgekondigd.

Na de nederlaag en de verdrijving van de Fransen in 1815 liet Willem de door de Fransen geschapen departementale structuur in het Limburgs-Luikse intact, maar gaf er nieuwe provincienamen aan. Zo ontstonden de provincies Limburg en Luik. Het had even goed gekund dat er andere departementen waren gevormd, bijvoorbeeld Hoge en Lage Ardennen. Koning Willem voerde de titel van hertog van Limburg. Het liefst nog had hij het oude hertogdom Limburg hersteld, maar dat was geografisch onzichtbaar geworden. Daarentegen was het oude hertogdom Luxemburg op het Congres van Wenen in 1815 weer wel uit de mottenballen gehaald.

Het Congres verhief dit oude gewest tot groothertogdom, met Willem als staatshoofd. Dit grote Luxemburg, waarvan het latere Belgische deel nog niet was afgescheiden, bezat ook een grotere importantie dan het kleine Limburg. Dat oude Limburg vormde toch al wel een stukje achterland van het Waalse Luik, zij het dat ook het nabije Aken en Maastricht er van oudsher enige invloed hadden, omdat daar dezelfde taal werd gesproken. Na de afscheiding van België uit het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in 1839 is in het noorden van de aldus grotendeels Waals gemaakte provincie Luik een proces van geleidelijke verdere verfransing op gang gekomen, een situatie die voortduurde tot de taalwetgeving van 1962-63.

Weerstand tegen de verfransing

Het landelijke noorden van de provincie Luik, waaronder ook de Voerdorpen, werd vanaf de industrialisatie steeds meer economisch afhankelijk van het industriegebied rond de stad Luik. Bewoners waren voor hun opleiding na de lagere school meestal aangewezen op instituten waar het Frans de standaard-voertaal was. In het dagelijks leven werd het dialect gebruikt, de overheid gebruikte Frans en in de kerk en de lagere scholen bleef het meestal Nederlands of Duits. Invloedrijke bewoners als pastoor Hendrik Veltmans (1866-1954) van Sint Martensvoeren betoogden echter dat Voeren cultureel Vlaams was en deden actieve pogingen om Voeren bij Vlaanderen te krijgen.

Bij de eerste talentelling in 1846 was de Voerstreek nog haast volledig Nederlandstalig: in vier van de zes dorpen sprak ongeveer 95% van de bevolking Nederlands, alleen in Moelingen was er een grote Franstalige minderheid (40%). Remersdaal hoorde op dat moment nog bij de gemeente Homburg, waar 90% aangaf Nederlands te spreken (tegenover 8% Frans en 2% Duits). In 1851 werd Remersdaal een onafhankelijke gemeente, mede omdat de kerktaal in Homburg het Duits en in Remersdaal het Nederlands was.

Bij de talentelling van 1930 had het Frans weliswaar aan terrein gewonnen, maar nog steeds was er overal een grote Nederlandstalige meerderheid, variërend van 73% in Moelingen tot 91% in Teuven. Hierop volgden administratieve veranderingen ten gunste van het Nederlands. De taalstrijd was begonnen.

Een wonderlijke nieuwe uitslag

Zeventien jaar later, bij de omstreden talentelling van 1947, waarvan bekend is dat de resultaten op verschillende plaatsen gemanipuleerd werden, bleek plotseling in vijf van de zes dorpen sprake van een Franstalige meerderheid. Er werd besloten om Voeren net als Brussel tweetalig te maken, met het Frans als de overwegende taal. Aan deze resultaten werd echter weinig waarde gehecht door de deskundigen die in opdracht van de Belgische regering advies moesten uitbrengen over de definitieve vastlegging van de taalgrens. Het Centrum Harmel had in de jaren vijftig de opdracht een oplossing aan te reiken voor de bestaande taalproblemen. De oplossing was de taalgrens eens en voor altijd vast te stellen. Men adviseerde één scherpe taalgrens zònder overgangsgebieden, omdat men toen al inzag dat juist tweetalige overgangsgebieden voor problemen zouden blijven zorgen. Het Centrum adviseerde dat de zes gemeenten in de Voerstreek Nederlandstalig zouden blijven, maar wel met een speciaal taalregime, dat in overleg met de gemeentebesturen nog verder uitgewerkt moest worden.

Uitruil met Henegouwen

In ruil voor de overheveling van enkele stukken Vlaanderen naar de Waalse provincie Henegouwen, namelijk Komen (met Waasten (Warneton), Ploegsteert en Houthem) en Moeskroen (met Dottenijs (Dottignies), Lowingen (Luingne) en Herzeeuw (Herseaux)), kwam toen de Voerstreek in 1963 bij de Vlaamse provincie Limburg. Het ging in Komen en Waasten om vele tienduizenden Vlaams- en tweetaligen, die nu volstrekt geminoriseerd zijn. Daartegenover steekt het gekrakeel over de Voerstreek zeer disproportioneel af. In Komen-Waasten is de bevolking nog steeds erg op het omliggende West-Vlaanderen en op Frankrijk georiënteerd, eerder dan op Henegouwen waar deze gemeente bij ingedeeld is.

Van verfransing naar vernederlandsing

In de Voerstreek was het Nederlands vanouds de kerk- en schooltaal, ook in Remersdaal. Op taalkundige gronden - en daar gaat het om bij het vastleggen van een taalgrens - zou de keus ook niet tussen Nederlands en Frans hebben moeten zijn, maar tussen Nederlands en Duits. De dialecten van Voeren zijn immers ontegensprekelijk Germaans en niet Romaans. Met het vastleggen van de taalgrens werd Voeren overgeheveld van de provincie Luik naar de provincie Limburg waarmee de door de fransgezinden gevreesde vernederlandsing begon.

In de Platdietse streek was de kerk- en schooltaal van oudsher Duits, maar schakelde men na de eerste wereldoorlog om vaderlandslievende redenen over op het Frans, of liever vanwege anti-Duitse sentimenten. Men sprak er echter nog steeds een Germaans (Nederlands / Limburgs / Platdiets / Duits) dialect. De indeling bij het Franse taalgebied in 1963 was dus een puur politieke keuze, niet gebaseerd op de werkelijke taalsituatie. Dat de bevolking in beide gevallen naast het eigen dialect vaak ook nog andere talen uit de regio sprak (Nederlands, Duits, Frans), doet niets af aan het feit dat dit dialect de eigen taal van de bevolking was. Een indeling bij de oostkantons ware dan ook niet onlogisch geweest.

Voor 1963 hadden zich in de Voerstreek Luikenaars en Limburgers gevestigd die later vaak een belangrijke rol speelden in de taalstrijd. Voorts was er sedert enige eeuwen tot voor enkele decennia in België een Franstalig of in het Vlaamse landsdeel een tweetalig continuum tussen de overheid en de sociale bovenlaag, de bestuurlijke, economische en financiële elite, de kerk, het leger en de rechtspraak, die in Vlaanderen en Brussel de verfransing op gang hielp en afdwong. De gewone man was uiteraard een speelbal van deze machten. In de Voerstreek was het in principe niet anders. De verfransing kan daarom vanaf de achttiende en zeker de negentiende eeuw in het algemeen niet beschouwd worden als een natuurlijk proces, maar als opgedrongen, gedirigeerd en deels gemanipuleerd. Na de taalwetten van 1963 met de overheveling naar de provincie Limburg begon de geleidelijke vernederlandsing van de Voerstreek. Nederlandstalig provinciaal onderwijs, bibliotheken, culturele centra en de daarmee gepaard gaande huisvesting van geschoold personeel brachten een geleidelijke vernederlandsing teweeg. Deze ontwikkeling werd versterkt door het inwijken van Nederlanders op zoek naar een goedkopere woning in België en franstalige jongeren die om dezelfde reden een huis zoeken in Wallonië.

Auteur

Ad Welschen

Zie ook

Externe links