Van Obsinnich genaamd Rhoe (naamkundig)

Uit Genealogie Limburg Wiki
Wapen Van Obsinnich genaamd Rhoe.

Algemene informatie

Het adellijke geslacht Rhoe van Obsinnich of (oude Nederlandse schrijfwijze:) Rode van Opsinnich stamt van het kasteel Obsinnich (of: Opsinnich) bij Remersdaal, deel van de gemeente Voeren (Belgisch Limburg). In de Middeleeuwen vormde deze familie een riddergeslacht in het oude hertogdom Limburg. Vanaf de 13e eeuw verspreidden leden ervan zich over een groot deel van het latere Limburg en het aangrenzende Duitse gebied. In de 17e eeuw waren de leden baronnen en jonkers. In Nederland is de familie uitgestorven in de 18e eeuw.

Zie verder

Rhoe van Obsinnich (hoofdartikel). Hierin worden genealogische gegevens verzameld over de onderscheiden takken van de familie.

Spellingen

Rode van Opsinnich, later Rohe von Obsinnich of Rhoe van Obsinnich; in 1333 vermeld: ridder Th. van Upsinneke, in 1369 Willem de Roide, heer van Sinnich; in 1466: Roede van Upsynnich; later Rohe von Obsinnig; de Rhoë Obsinnich; verdere spellingsvarianten: van / von /de; Roye, Roie, Roy, von /d' Obsinnigh, Opsinnigh)

Voor het huidige Midden- en Noord-Limburg in de 17de eeuw vinden we met name ook de schrijfwijze van Obsinnich genaamd Rhoe, zo bijvoorbeeld bij:

  • 4 februari 1604: Roermond - Overdracht huisplaats.
Ten overstaan van Buegel en Creyartz draagt Hendrick Heister met toestemming van zijn vrouw Catharina een huisplaats tegen de Minrebruederen gelegen over aan Frederich van Opsinnich genaamd Rhoe en Elisabeth, echtelieden.
(Bron: GA Roermond, Hoofdgerecht Roermond, Overdrachten deel II-3, fol. 15, via: Loe Giesen, Kroniek voor Belfeld, Beesel en Swalmen - 1600-1609.)
  • 9 juli 1663
Kwitantie van J.F. van Obsinnich genaamd Rhoe voor oom Pollaert van Exaten wegens de aflossing van een schuld van f. 350,-
[Archief 16.1111A Huis Kessel (familie de Keverberg en van Merwijck) / Inventaris, 4. Varia, nr. 236]
Vindplaats: Regionaal Historisch Centrum Limburg (RHCL)

Naam

De herkomstnaam ´´van Obsinnich´´ verwijst naar het huis en latere Kasteel Obsinnich in de buurtschap Obsinnich bij Remersdaal, een deelgemeente van Voeren, al bijna gelegen in het Land van Herve. Obsinnich ligt iets zuid-oostelijk van Sinnich, een buurtschap van Teuven. Zowel Sinnich als Obsinnich liggen aan het riviertje de Gulp, maar Obsinnich ligt iets meer stroomopwaarts, vandaar het voorvoegsel /Op-/ (zie Op (in toponiemen)), in dit afwijkende geval vaak gespeld als: /Ob-/ (verbasterde schrijfwijze). De gewone Nederlandse spelling zou in dit geval moeten luiden: Opsinnich.[1] De schrijfwijze met /Ob-/ kan zowel aan Franse, als aan Duitse beïnvloeding worden toegeschreven. De foneemcombinatie /obs-/ is, anders dan /ops-/, in beide talen mogelijk. Dat zo'n beïnvloeding in deze omgeving, precies in het grensgebied van de drie cultuurtalen Nederlands, Frans en Duits, des te gemakkelijker kon plaatsvinden, hoeft geen verwondering te wekken. De locatie van herkomst wordt dan ook al eeuwenlang als Obsinnich geschreven, al is die spelling niet in overeenstemming met het plaatselijke dialect, noch met de fonetische regels van het Nederlands. Een soortgelijke beïnvloeding van het Duits en/of het Frans is merkwaardigerwijze eveneens af te lezen aan de ontwikkeling van de geslachtsnaam Rode > Rhoe, zie hieronder. De reden of oorzaken van die variatie liggen minder voor de hand. Het loont daarom de moeite om vooral op de varianten van dat eerste naamdeel nader in te gaan.
Een ridder met de naam Rode, lid van de Limburgse clan der Scavedriesch in de Limburgse successieoorlog en de slag bij Woeringen, was de eerst vermelde heer van Obsinnich. De hofdichter Jan van Heelu heeft het over die Rode van Sinke ('De Rode van Sinnich') in z'n rijmkroniek voor de Brabantse winnaar van deze slag, Hertog Jan I van Brabant. Sinke is een oude schrijfwijze voor Sinnich en ook Obsinnich (dat er nog niet van onderscheiden werd), en Rode was mogelijk oorspronkelijk een bijnaam van de bedoelde ridder, die in het Latijn dan ook met Rufus wordt vertaald, maar blijkt al spoedig de geslachtsnaam. [2]

Naamsontwikkeling en uitspraak

De geslachtsnaam ´´Rhoe´´ is terug te voeren op dit oorspronkelijke Rode, ook gescheven als Roide of Roede, en is een enkele keer in het Nederlands ook als Roie of Roy(e) terug te vinden, maar minder dan verwacht mocht worden. De overgangsklank -i- of -j- (vgl. Limburgs de Roeëje) was blijkbaar niet oorspronkelijk of anderszins niet wenselijk. Wel was de naam was oorspronkelijk tweelettergrepig, maar zij is in geschreven vorm samengetrokken of anderszins verkort tot Rhoe. De vraag is of we die wel eenlettergrepig moeten uitspreken, en hoe die vreemde schrijfwijze tot stand kan zijn gekomen. Zowel taalkundige als naamkundige factoren kunnen hierbij een rol gespeeld hebben.
In de achttiende eeuw vinden we soms de gecorrigeerde, verfranste vorm Rhoë, die mogelijk een indicatie geeft van de correcte uitspraak. Dit Rhoë kan dan ook simpelweg een directe verfransing zijn geweest van de evenmin oorspronkelijke Duitse variant Rohe, onder behoud van alle vier deze letters alsmede de lange oo-klank, en ook tweelettergrepig. De oorsprong Rode is daarbij geheel uit beeld geraakt.
Deze eerste twee verklaringen kunnen mogelijk worden teruggevoerd op een meer algemeen principe. De elite (adel, patriciaat) heeft zich in familienamen vaak op verschillende wijzen willen distingeren. Als de naam oorspronkelijk gewoon (de) Rode luidde heeft men deze betekenis mogelijk willen verdoezelen, zoals (De) Rooij bijvoorbeeld gedistingeerd kon worden tot De Roy, zoals in de familienaam 'De Roy van Zuidewijn'.

Een derde mogelijkheid is, dat al vanaf de middeleeuwen in het Oost-Voerens (een Limburgs-Ripuarisch overgangsdialect) de uitspraak *Roeë is geweest (met Maastrichtse oe, en al dan niet met een -j- als overgangsklank). De meeste Limburgse dialecten vertonen een zogeheten oneigenlijke tweeklank bij de lange klinkers ee, oo, eu. 'Twee rode roosjes' wordt in de meeste dialecten: twieë roeëj ruuëskes. (In Roermond en omgeving, en ook in het Sittards, horen we echter alleen een stoottoon bij deze klanken, dus: twee rooj reuskes.) Bij het kasteel van Obsinnich ligt aan weerszijden van de weg van De Plank naar Aubel het Rode Bos (Limburgs: Roeje Bösj; Roeë Beusj in het plaatselijke Oost-Voerens). Mogelijk verwijst deze naam naar de oorpronkelijke eigenaars van dit bos.

De oostelijke, Rijnlandse variant Rohe (in het moderne standaard-Duits eerder te associeren met roh ('ruw'), en niet met rot, wat eigenlijk de vertaling zou zijn), geeft vanaf de l6de eeuw de naam althans een Duits aanzien. Opvallend bij deze verduitsing is, dat hierbij bewust ook niet gekozen is voor aansluiting bij of overname van het woord rode, dat in het Middelnederduits de betekenis had van het Hoogduitse rot, en zo naar een roodharig persoon kon verwijzen. Zij is mogelijk te zien als een half-fonetische verduitsing: niet naar de betekenis, maar wel, althans gedeeltelijk, naar de klank; vergelijkbaar met *'Roeje' of 'Roeëje', maar met een -w- als overgangsklank (*'Ro(e)we'). Zo zal ze hebben kunnen concurreren met het oorspronkelijk Nederlands geschreven equivalent, de naam Ro(e)de, en geeft ze deze dan ook tweelettergrepig weer. Dergelijke vormveranderingen kunnen berusten op het verschijnsel van adaptatie, waarbij een niet-inheemse naam wordt aangepast aan de taal (uitspraak of spelling) van een nieuwe omgeving.

Een dergelijke vorm-adaptatie kan toch weer een nieuwe betekenis-associatie opleveren, zoals we dat kennen bij het verschijnsel van 'volksetymologie'. Interessant is, dat Rode net als in het Middelnederlands ook als Nederduitse plaatsnaam kan voorkomen, als veldnaam voor een Rodung ('roding'), van het Middelnederduits „roden“ = 'roden, ontginnen'. Zo bestond er bijvoorbeeld een veldnaam „in den Roden“ in Stolzenau / Weser anno 1583. We zien echter dat een middelnederduitse veldnaam Roide in het land van Gulik bij Aken de naam Röhe gaat opleveren, dus net weer geen Rohe.

Im Jahre 1434 wird Adam von Broich mit der Vogtei zu Broich (Broichweiden) und verschiedenen Gütern belehnt, nämlich zu Pattern (bei Aldenhoven), zu Wyß (Dürwiß), zu Roide (Röhe) und zu Vrankenhoven. (Freiherr Carl Arnold von Broich, ín zijn nog niet gepubliceerde familiegeschiedenis).

Anderzijds is er natuurlijk weer wel de familienaam van de beroemde Duitse architect Mies van der Rohe, die kennelijk naar een veldnaam verwijst. De verduitsing Rode > Rohe zou dus ook op een (onbewuste) herinterpretatie kunnen duiden (van soortnaam naar veldnaam).

Een vijfde mogelijkheid is, dat de oe-klank niet aan het Limburgs, maar aan het Frans is ontleend. De spelling /rh-/ is althans Frans. Een ordinaire spelfout met omzetting van Rohe naar Rhoe is het in elk geval niet. Evenmin als Rohe is Rhoe dan een vertaling, maar het kan wel een verfransing zijn naar de klank. Rechtstreeks in het Frans vertaald zou Rode eenlettergrepig, maar met lidwoord als Le Roux of Leroux zijn weergegeven. In deze vorm komt zij bij dit geslacht echter niet als naam voor. Een Franse vertaling was oorspronkelijk ook nog niet aan de orde, maar een quasi-Franse, eenlettergrepige variant (als de Rhoe) later wel. Wel zou eventueel ook de oe-klank onder Franse invloed verklaard kunnen worden, maar dan toch Nederlands gespeld. In dat geval is de uitspraak eigenlijk eenlettergrepig. Ook hier zou dan sprake kunnen zijn van adaptatie. Er ontstaat een eenlettergrepige stam, die in principe naar believen als Roe of Rou, en van daaruit weer als Rau of Rouw gespeld of uitgesproken zou kunnen worden. Een vergelijkbare vocaalverandering vinden we bijvoorbeeld bij de Ardense en Limburgse naam Ruette, Ruwet, Le Ruette, Rowett, Rouette, Rouwet, Rouwette, Rouwit.

Een verdergaande aanpassing aan het Frans wordt dan een spelling de Rhoë, zoals we die ook aantreffen bij de geslachtsnaam Von Loë / de Loë / Van de Loe. [3] De namen van de afstammelingen worden op verschillende manieren geschreven, onder andere Loo, Loe, Van de Loo en Van der Loo. Hier is de naam van oorsprong blijkbaar eenlettergrepig, hoewel von Loh(e) evenzeer verwacht zou mogen worden. Een dergelijke vorm van adaptatie en distinctie beperkte zich niet tot de elite. Andere voorbeelden geeft het Meertensinstituut: Hoebée < Houben, Louwé < Louwe, De Snoo < Snoo(y).

Conclusie

Overzien we dit complexe geheel, dan mogen we stellen dat voor het Nederlandse taalgebied tot ca. 1530 als naam dient te worden aangehouden: Rode van Opsinnich, en dat ze daarna naar believen eenlettergrepig kan worden uitgesproken als: 'Roo van Opsinnich', wat dan een vernederlandste vorm is [4], dan wel tweelettergrepig als 'Rowe van Opsinnich', geschreven Rhoe, Rohe of Rhoë, wat verduitste en/of verfranste varianten zijn, geschreven Rhoe van Obsinnich. Ook een uitspraak als 'Roy(e) van Opsinnich' is historisch correct. Zo werd de naam in de 17de eeuw ook gespeld in Midden-Limburg (omgeving Maaseik en Roermond). Een eenlettergrepige, vernederlandste spellingsuitspraak: 'Roe van Opsinnich' kan echter als minder juist worden aangemerkt. Vergelijk daarentegen de eenmaal aangetroffen schrijfwijze de Rhoo te Helmond 1669:

Jacobina BECX, gedoopt 19-10-1623 te Helmond, huwt op 1-6-1669 te Helmond Johannes de Rhoo van Obsinnich (geb. ca. 1644 ?) Bron: Antoine Vroomen [1].

Familienaam Rhoe / Rohe
Als familienaam kwam de naam Rhoe in Zuid-Limburg vroeger meer voor, onder meer in de omgeving van Simpelveld. In 1993 kwam ze nog in minimale mate voor in de regio Eindhoven-Weert en de naam Rohe in vergelijkbare mate in Enschede. Het is niet bekend of er enige familierelatie zou kunnen bestaan met het oude adellijk geslacht, maar waarschijnlijk is dit niet. Dan is de toevoeging Van Obsinnich vereist. Zeer merkwaardig is in dit verband ook de dubbele familienaam Roe of Rohé, die in Friesland en Overijssel blijkt voor te komen. Hier heeft onzekerheid over de naam niet tot een keuze van de schrijfwijze, maar tot een opsomming daarvan geleid.

Auteur

Ad Welschen

Zie verder

Rhoe van Obsinnich (hoofdartikel)

Noten

  1. In Nederlands Limburg kreeg het meer stroomopwaarts dan Grevenbicht aan de Maas gelegen dorp Obbicht eveneens dit voorvoegsel (daar echter klankwettig via assimilatie van /opb/ --> /obb/).
  2. Het Meertensinstituut geeft voor de namen de Rooij / de Rooy in de eerste plaats als verklaring: 'oorspronkelijk een bijnaam voor een 'rode', een persoon met rossig haar'. Het geeft onder meer de volgende naamsvermeldingen en literatuurreferenties:
    • Egidius die Roy, Sint-Oedenrode 1431 [Schepenen Sint-Oedenrode 1311-1550, p 55].
    • R.E. de Rooij, geb. Amstelveen 1954; nakomeling van Jan Danielszn de Rooij, huw. Delft 1707 ['Wapenregister', in: Jb. CBG 50 (1996), p 271].
    • Een Vlaamse stamboom De Roije begint met Jaecks de Roije, ovl. ca. 1580, procedeerde in Roijhoek te Vrasene; vader van Cornelis de Roije, schepen van Vrasene 1606 [Leo Lindemans, 'Oude geslachten in het Land van Waas', in: Annalen KOKW 102 (1999), p 211].
  3. Adellijke familie die zijn oorsprong vindt in het gebied rond kasteel Wissen bij Weeze (district Kleef).
  4. Vergelijk de Noord- en Zuidhollandse familienaam De Roo (oorspronkelijk ook Roe of Roo). Het Meertensinstituut geeft hiervan de volgende naamsvermeldingen en literatuurreferenties:
    • Jan Roe Geryts zoon, schepen van Delft, 1505 (archief van de Abdij Loosduinen) [Sernee-1920, p 201].
    • Henrick Willemsz Roo, dienaar v.d. tresorie in 1586, aangeslagene bij de capitale impositie van 1585 te Amsterdam; Henrick Hillebrantsz Roo, opzichter van Delftsche en andere bieren, 1585 (Rapiamus f. 230) [Dillen van-1941, p 117; vgl. p 121: Roo < Rode - Pieter Jansz in de Roo Waegen op 't Water (Damrak)].
    • Thonis Pietersz Roo, Huisduinen 1636 [Schoorl-1998, p 78].
    • Aelbert Dignomsz de Roo, Lisse 1604-05 [Hulkenberg-1975, p 17; vgl. register, p 33 (Jan Dircksz Ro of De Roo, 1643) en A. de Graaff, Leids Jb. 1941].
    • [J.A. Deij, 'Kwartierstaat K.K. de Roo', in: Ons Waardeel 5 (1985), p 48].
    • Pieter Jorissen de Roo,1645 [eerste vermelding van de FN bij doop kind] te Wormer ['Vragenrubriek', in: GN 21 (1966), p 334].
    • Isaac van Roijen, Delft 1713 (koopt huis aan de zuidzijde van het Rietveld in het Bagijnhof = Isac Jansz van Roijen, van Delfshaven 1721 = Isak de Roo in 't Rietveld, begr. 1721 [B. de Roo, (Vragen), in: Kronieken Prometheus 7 (1998), p 274].
    • Mr. Johan Carel Willemsz de Roo, heer van Rozenburg, 1733, enz., ovl. Delft 1761 [H. Klunder & H.K. Nagtegaal, 'Wapens van de veertigraden van Delft', in: Kronieken Prometheus 7 (1998), p 223].
    Een samengestelde variant van deze soms adellijke familienaam is nog: De Roo van Alderwerelt.
    Literatuur over deze (gedeeltelijk adellijke) familie De Roo / De Roo van Alderwerelt:
    • Patrick L.E. Deroover, De Roo 14de - 21ste eeuw, uitgave in eigen beheer, Oostakker, 2008
    • Marnik Braet, Griffier Hugo De Roo - Winnebroot en nakomelingen te Ruiselede, Tielt en Brugge (1700-1900), in: Oud Ruysselede, jr. 22 (2005), blz. 82 - 108.
    • D.M.O. de Roo van Alderwerelt, A genealogy of the van Alderwerelt family, Grass Valley CA - U.S.A., 2008.
    Minder bijzonder als verwante familienamen is het bescheiden voorkomen van varianten als Roe, Rou, Rohé en Rohen, waarvan de laatste alleen in Limburg.


Bron

  • A.J. Welschen 2003-2009: 'Het geslacht Rhoe van Obsinnich' (Genealogisch-historische dataverzameling), met dank aan de historicus Raymond Driessen te Peer (B), en aan de genealogen Carl Arnold baron von Broich te Montzen (B), en prof. dr. Marcel Wissenburg (Nijmegen/Wageningen).

Enige literatuur

  • H. de l'Escaille, <Genealogie de Rhoe d'Obsinnich>, Publ. de la soc. hist. et arch. dans le duché de Limbourg (1896-97), 369 [in studie over de heerlijkheid Baarlo; meest uitvoerige tot nu toe gepubliceerde genealogie RvO, maar nog zeer onvolledig en helaas niet altijd even betrouwbaar]
  • J. Goossens (red.), Woeringen en de oriëntatie van het Maasland, Hasselt 1988 (alleen middeleeuwse achtergronden in de regio)
  • Joseph Strange: Nachrichten ueber Adelige Familien und Gueter. Zweites Heft. Coblenz 1879.
  • M.J.H.A. Schrijnemakers: Sint-Jansgeleen. Kasteel, hoeve en molens, [serie 'Wat Baek ós bud', deel 9], Beek-L: Drukkerij Econoom bv i.s.m. Heemkunde-vereniging Beek-L., 1985 (alleen over periode Spaubeek)
  • Albert Stassen, Le Château d'Obsinnich-Rémersdael, 2002 (kleine monografie over de bewoningsgeschiedenis, maar in hoofdzaak over recentere eigenaars)

Aanzetten tot verder onderzoek in:

  • Ad Welschen: ‘Herkomst en geschiedenis van de familie Welschen en de geografische verspreiding van deze familienaam’, afl. II, in: Limburgs Tijdschrift voor Genealogie 30 (2002), 68-81, plus afzonderlijke bibliografie in: Limburgs Tijdschrift voor Genealogie 31 (2003), 34-35.
  • Ad Welschen 2007-2008: 'Maria Eva Welschen-Coenen (1810-1891)', aflevering 1 en volgende, in: De Gouden Sleutel, Driemaandelijks Tijdschrift van de Geschied- en Heemkundige Kring Eelen, Elen-Dilsen (B), 2007:3, 65-80 en vijf verdere opeenvolgende nummers in 2008 en 2009. (De serie wordt voortgezet.)