Geschiedenis van Limburg: Negentiende eeuw

Uit Genealogie Limburg Wiki
De printervriendelijke versie wordt niet langer ondersteund en kan weergavefouten bevatten. Werk uw browserbladwijzers bij en gebruik de gewone afdrukfunctie van de browser.

Politieke geschiedenis van Limburg: Negentiende eeuw

  • Tekst opgedeeld uit en bewerkt naar een overzichtsartikel in de Nederlandse Wikipedia

Van 1792 tot 1866: het tijdperk van de vernieuwing

1792 – Begin Franse tijd

In 1792 trekt een Frans leger de Oostenrijkse Nederlanden en Staats-Brabant binnen. In december 1792 valt Roermond in Franse handen. De bisschop was toen al naar Venlo gevlucht. In 1793 weet een Oostenrijks-Pruisisch leger de Fransen weer te verdrijven. Maar de oorlog gaat voort. In 1794 wordt eerst het land van Loon door de Fransen veroverd, waarbij nu vele plunderingen plaats vinden. De steden aan de Maas vallen een voor een, alleen Venlo en vooral Maastricht weten het nog even vol te houden.

In de periode 1795 tot 1806 werden er in korte tijd allerlei wetten en voorschriften doorgedrukt in de geannexeerde gebieden. De Pruisische delen van Limburg kwamen officieel pas in 1801 bij Frankrijk. Toen werden ook Thorn, Wittem, Gronsveld en andere vrije heerlijkheden officieel geannexeerd.

Vanaf 1795 begon er al duidelijk verzet tegen het regime te ontstaan, vooral vanwege de anticlericale houding van de Fransen en de verplichte krijgsdienst. Vanaf oktober 1798 ontstond er op vele plaatsen een ware guerrilla. Dit gebeurde ook in Roermond en omgeving. Hasselt werd zelfs even bezet.

Vanaf 1799, toen bij besluit de kerken weer open mochten, werd het overal rustig en werd het redelijk gematigde bewind zelfs steeds meer gewaardeerd. Aanvankelijk bestuurden de kantons het hele gebied vanuit een bestuursplaats, maar vanaf 17 februari 1800 kregen de gemeenten hun bestuursbevoegdheden terug en hadden de kantons slechts gerechtelijke machten. In totaal bleef het gebied ongeveer 20 jaar Frans, veel langer dus dan de Noordelijke Nederlanden, die slechts van 1810-1813 tot Frankrijk behoorden.

1814 – Einde Franse tijd

In januari 1814 trokken de Fransen weg, maar alleen in Maastricht en Venlo lieten ze nog een tijdlang garnizoenen achter. Op 5 mei 1814 werd Maastricht overgegeven aan Hollandse troepen. Het bestuursapparaat bleef intact, maar in de top werden Franse ambtenaren vervangen door ingezetenen.

Verenigd Koninkrijk der Nederlanden

--> Zie ook: Limburg van 1815 tot 1839

Voor de Franse tijd was Limburg verdeeld over met name de Staatsen, Oostenrijk en Pruisen. Oostenrijk liet zijn claim vallen, maar Pruisen wilde meer. De koning van Pruisen nam eerst het hertogdom Kleef en het Pruisische overkwartier in bezit en maakte daarna aanspraak op alle voormalige Oostenrijkse gebieden. In eerste instantie kreeg hij zijn zin: De Staatse regering kreeg slechts Maastricht, Stevensweert en Venlo en de gemeenten ten westen van de Maas.

Tijdens het Congres van Wenen in 1815 werd bepaald dat het departement van de Nedermaas en een deel van het departement van de Roer deel zouden gaan uitmaken van het nieuwe Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Het oostelijk gedeelte van het Pruisisch Overkwartier ging definitief naar Pruisen, het westelijk deel samen met het vroegere Oostenrijks en Staats Overkwartier werden ingedeeld bij de nieuwe Nederlandse provincie. Koning Willem I bedacht voor deze nieuwe eenheid de naam "Limburg", die komt van het vroegere Hertogdom Limburg. Overigens ligt slechts een klein deel van het vroegere hertogdom in het huidige Limburg: het Zuid-Limburgse Heuvelland, de Voerstreek en de streek rond Riemst en Lanaken. Grote delen van het toenmalige hertogdom liggen nu in de provincie Luik.

Zo werd dus bereikt dat ook enkele gebieden ten oosten van de Maas aan de Nederlanden werden toegewezen. De nieuwe staatsgrens tussen de Nederlanden en Pruisen kwam te liggen op schootsafstand van de Maas (800 Rijnlandse roeden, ongeveer 3 km.). De legende gaat dat bij het afbakenen van de grens, door middel van kanonschoten vanaf de Maas, een van de Nederlandse soldaten ter hoogte van Siebengewald extra veel buskruit in het kanon deed, om te zorgen dat het dorp waar zijn geliefde woonde in de Nederlanden kwam te liggen. In werkelijkheid is sprake geweest van uitruil van gebieden, waardoor de grens bij Siebengewald een knik maakt. Door dergelijke vormen van uitruil kwamen de gebieden rond Niederkrüchten en Herzogenrath, eerder onderdeel van Gelre, in Pruisische handen.

De provincie Limburg bestond zo uit het gehele voormalige departement van de Nedermaas en uit delen van het vroegere departement van de Roer. Binnen Limburg werd Maastricht de hoofdstad. Administratief ontstond een indeling in drie arrondissementen: Maastricht, Roermond en Hasselt.

Belgische opstand

1830 – Belgische opstand

Hoewel de koning een sterk sociaal en economisch beleid voerde, ontstond met name in de Zuidelijke Nederlanden toenemende ontevredenheid. Enerzijds waren de katholieken bang voor hun machtspositie, bijvoorbeeld doordat Willem overal openbare scholen oprichtte die concurrentie vormden voor de katholieke scholen. Anderzijds was de liberale elite ontevreden over de grote macht van de koning en streefde ze daarom naar een constitutionele monarchie, met meer macht voor het parlement. Zij stuitte echter op een onverzettelijke vorst, die in 1821 bijvoorbeeld burgemeester Hennequin van Maastricht ontsloeg vanwege zijn vrijzinnige ideeën. Vervolgens werd Hennequin door de stemgerechtigde elite tot parlementslid gekozen. Een derde twistpunt vormde het taalbeleid van de koning. Willem voerde het Nederlands in als nationale taal, wat de grotendeels Franstalige elite in de Zuidelijke Nederlanden niet zinde.

Hoewel koning Willem I op een aantal punten zijn beleid afzwakte, leidde de onvrede uiteindelijk in 1830 toch tot een oproer in Brussel, waaruit een onafhankelijkheidsbeweging ontstond. Limburg sloot zich voor het grootste deel aan bij de opstandelingen. De Nederlandse generaal Daine liep over naar de revolutionairen en bezette met het Maasleger Maaseik, Roermond en Venlo. In Venlo maakte de burgerij de poorten voor hem open en keerde zich tegen het Nederlandse garnizoen dat er gelegerd was. Ook Sittard koos voor de opstand. Al snel was de hele provincie Limburg, met uitzondering van de garnizoensplaatsen Maastricht en Mook, in opstandige, Belgische handen.

In 1831 werd de afscheiding een feit doordat de Duitse prins Leopold de eed aanvaardde als eerste koning der Belgen. Intussen was het Nederlandse leger opnieuw geformeerd en op 2 augustus 1831 trok het opnieuw België binnen voor wat later de Tiendaagse Veldtocht zou worden genoemd. Een groot aantal Belgisch Limburgse steden werd "veroverd", maar de Maassteden, behalve Maastricht, bleven in Zuidelijke handen. Toen de Fransen de Belgen te hulp kwamen trok het regeringsleger zich terug op de vestingen van Antwerpen, Luxemburg en Maastricht.

Na inmenging van buitenlandse mogendheden wordt in Londen op 15 november 1831 het Verdrag van Londen (ook wel Verdrag der XXIV Artikelen) gesloten, waarin de definitieve grenzen van de nieuwe Belgische staat worden vastgelegd. De provincie Limburg en het groothertogdom Luxemburg worden gesplitst: in ruil voor het afstaan van westelijk Luxemburg aan België zou oostelijk Limburg onder Nederlands bestuur komen en net als het verkleinde groothertogdom Luxemburg deel gaan uitmaken van de Duitse Bond, als een nieuw Hertogdom Limburg. In ruil voor deze gebiedsafstand krijgt België het recht op een doorgang door oostelijk Limburg, de latere IJzeren Rijn. België accepteert het verdrag, omdat zijn onafhankelijkheid erin erkend wordt en het uitzicht biedt op een definitieve vrede. De Nederlandse koning Willem I weigert echter de Belgische onafhankelijkheid te aanvaarden, in de hoop dat Pruisen en Oostenrijk hem alsnog te hulp zullen schieten en de eenheid in de Nederlanden hersteld kan worden.

Zo blijft in de volgende jaren de status quo gehandhaafd en is geheel Limburg, met uitzondering van Maastricht en Mook, onder Belgisch bestuur. Maastricht is al deze jaren in staat van beleg. Het eerste jaar is slechts een beetje verkeer met Aken mogelijk. In 1833 wordt de Maas vrijgegeven voor vervoer en is meer verkeer mogelijk.

Limburg in Nederland

--> Zie ook: Limburg van 1839 tot 1866

1839 – Definitieve splitsing

In 1838 gaf Willem I toe en accepteerde het in 1831 gesloten verdrag. Dit betekende dat Limburg en Luxemburg alsnog verdeeld werden. De bevolking van Limburg wilde dit niet en de Belgische regering bedong dat elke Limburger en Luxemburger die Belgisch wenste te blijven vrij zou kunnen verhuizen. Van dat recht hebben ongeveer 3000 personen gebruikgemaakt. Het ging voor het grootste deel om verhuisde Limburgers; in Luxemburg is vrijwel iedereen blijven wonen waar hij al woonde. Hiermee was de splitsing in 1839 een feit.

Het westelijk gedeelte van het voormalige Gelderse Overkwartier maakte toen deel uit van het Nederlandse deel van Limburg, terwijl de oostelijke uitlopers van het Overkwartier reeds ondergebracht waren in de Pruisische Rijn-provincie. Tegenwoordig zijn dit verschillende gemeenten in de deelstaat Noordrijn-Westfale, gelegen in het zuid-oosten van de Kreis Kleef en in het noorden van de Kreis Viersen.

Nog lange tijd had men moeite met de splitsing van Limburg. Op 3 maart 1843 schreef de gouverneur van Limburg aan de minister van justitie: "Ware het hertogdom Limburg een gewest van België, zoude dat rijk op de rustige stemming der ingezetenen geheel kunnen rekenen, en overtuigd kunnen zijn, dat Limburg alles zoude aanwenden om de Franse revolutie te keeren. Maar in het hertogdom Limburg bestaat wegens een topografische ligging, godsdienst, gewoonten, een groot verlangen uit de geïsoleerde positie te geraken, waarin het zich nu bevindt, en een hereeniging met België zoude schier alle inboorlingen, dan bijzonder de ingezetenen van Maastricht, aangenaam zijn."

In België bleef men nog geruime tijd geïnteresseerd om Nederlands Limburg alsnog te annexeren. Na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918), waarin Nederland neutraal was gebleven, zag men zijn kans schoon: de Belgische regering beschuldigde Nederland van Duitsgezindheid en eiste om die redenen Zeeuws-Vlaanderen en Nederlands Limburg op. In Nederland werd hierop zeer afwijzend gereageerd, al was het maar omdat Nederland helemaal niet had deelgenomen aan de oorlog en er in zijn ogen dus ook niet voor 'gestraft' kon worden. Mede daarom ging de internationale gemeenschap niet op de Belgische eisen in. Toch reageerde in Nederlands Limburg niet iedereen afwijzend: het katholieke Tweede Kamerlid Henri Groenendael steunde de Belgische annexatieplannen. Hij werd daarop door de Roomsch-Katholieke Staatspartij geroyeerd en uit de fractie gezet. In 1922 nam hij met een eigen Lijst Groenendael deel aan de verkiezingen, maar haalde in de provincie Limburg slechts 1% van de stemmen.

Limburg als onderdeel van de Duitse Bond

Hoewel Nederlands Limburg in 1839 een provincie van Nederland wordt, mogen de Limburgse Kamerleden nog niet meestemmen over de grondwet van 1840. Dit heeft mede te maken met de bijzondere positie als hertogdom binnen de Duitse Bond, een statenbond van Duitse staten en staatjes. Limburg wordt daarom apart behandeld binnen Nederland.

In 1848 ontstaat naar aanleiding van de liberale Maartrevolutie een streven binnen de Duitse Bond naar staatkundige eenheid. Er wordt een nieuw Frankfurter parlement opgericht, waarin ook een tweetal door verkiezingen aangewezen vertegenwoordigers van het Hertogdom Limburg zitting hebben, namelijk baron van Scherpenzeel en L.A.M. Schoenmaeckers. Zij zijn beiden overtuigd voorstander van opname van Limburg in de nieuwe Duitse staat. Uiteindelijk neemt het parlement een resolutie aan, waarin wordt vastgesteld dat de vereniging van Nederlands Limburg met Nederland in strijd met de grondwet is. De reacties vanuit de Nederlandse pers waren opmerkelijk: "Limburg is een jammerlijke strook gronds, een uitwas van ons land, dat onze beste sappen verteert." De Nederlandse regering is in die tijd niet bereid tot een conflict met Duitsland en wil Limburg daarom best afstaan. Door onderlinge verdeeldheid mislukt de staatsvorming echter en in 1850 keert de Duitse Bond als losse statenbond weer terug. Limburg blijft daarom een provincie van Nederland.

In 1866 valt de Duitse Bond uiteen door verdeeldheid tussen Pruisen en Oostenrijk. Limburg wordt daarna niet meer opgenomen in nieuwe Duitse staatsverbanden, hoewel Bismarck in 1867 nog een poging waagt Limburg bij de Noord-Duitse Bond aan te sluiten, maar hier op een internationale conferentie in Londen van afziet.